Cabaretier Remko Vrijdag: ‘Dat monomane werken van mij, daar betaal ik wel een prijs voor’
Hij kan meesterlijk anderen imiteren, maar wie is acteur, cabaretier, theatermaker en oud-Vliegende Panter Remko Vrijdag eigenlijk zelf? Met zijn eerste solovoorstelling – ‘iets krankzinnigs waar toch liefde voor de mensheid doorheen sijpelt’ – hoopt hij daar een antwoord op te geven.
Bron: Volkrant, Tekst: Evelien van Veen, Beeld: Aisha Zeijpveld.
‘Je hebt me al eens eerder geïnterviewd voor Volkskrant Magazine’, weet Remko Vrijdag, ‘dat is zo’n beetje twaalf jaar geleden. O man, die toestand van toen, ik weet dat nog heel goed. Het gedoe van de scheiding waar ik middenin zat, een nieuwe-vriendin-situatie, ik dacht de hele tijd: ik ga het er níét over hebben. En jij maar doorvragen, met je journalisteninstinct.’
Ja, dat was lastig. Als er nu wéér zoiets is, zeg het dan maar meteen.
‘Nee, nee, dat is er niet.’
Dat zei je toen ook.
‘Precies, ja.’ Remko Vrijdag lacht.
Hij heeft taartjes meegenomen naar het kantoor van zijn theaterbureau, waar het interview plaatsvindt, en verontschuldigt zich omstandig omdat hij te laat is, een vergissing doordat de afspraak is vervroegd. Het is een drukke tijd voor de acteur, cabaretier, theatermaker, zanger, imitator, musicalspeler (Charlie and the Chocolate Factory), oud-Vliegende Panter en vast Klokhuis-gezicht. En een spannende: voor het eerst gaat hij met een solovoorstelling de theaters in, Vrijdag Doemsdag, waarin hij de laatste man op een verwoeste aarde speelt. Terwijl die andere oud-Vliegende Panter, zijn vriend Diederik Ebbinge, overal vijfsterrenrecensies krijgt voor de nostalgische ensemblevoorstelling Onze Jordaan, zit Vrijdag (52) in de zenuwen of hij de zalen in zijn eentje wel vol krijgt, of hij niet afgebrand zal worden in de kritieken. ‘Ja, natuurlijk ben ik daarmee bezig. Ik stel me met deze voorstelling superkwetsbaar op.’
Het is opnieuw beginnen voor Remko, zei Diederik. Staat hij opeens weer voor zaaltjes van veertig mensen.
‘Het is één groot avontuur. Ik ben nu met de try-outs bezig en als het goed gaat, is het helemaal hosanna: als het publiek meegaat op de golf, is het een golf die ik helemaal zélf heb gecreëerd. Maar er zijn ook avonden dat ik denk: waarom wilde ik dit in godsnaam ook alweer?’
Het is niet standaard volgeboekt, zoals ooit met De Vliegende Panters.
‘Nee, dat merk ik wel: o ja, Remko Vrijdag – de naam zegt mensen wel iets, maar staat niet garant voor uitverkochte try-outs. Daarvoor heb ik goede recensies nodig, los van het feit dat ik ze voor mezelf ook belangrijk vind. Want van de mensen in de zaal krijg je niet alles terug. Hoor ik na afloop in de foyer: ‘Heel bijzonder, ik heb nog nooit zoiets gezien.’ Of: ‘Ja, ik vond het... véél.’ Lacht: ‘Dan denk ik: moet ik nu verder vragen of snijd ik mezelf daarmee in de vingers?’
Met Vrijdag Doemsdag toont Remko Vrijdag zich zowel entertainer als klimaatactivist. De mensen verwachten van hem, weet hij, dat het lachen wordt. En dat wordt het, al was het alleen al door zijn fameuze imitaties: Maarten van Rossem, Gerri Eickhof, Geert Wilders, ze komen allemaal voorbij. Maar er zit ook een bloedserieuze ondertoon in de voorstelling, die een postapocalyptische wereld schetst waarin alle leven is uitgeroeid. Op één man na dus, die zich voor menselijk contact aan zijn televisie vastklampt en langzaam krankzinnig wordt. Vrijdag: ‘Het is natuurlijk dik aangezet, maar er ligt zeker een gevoel van teloorgang onder, ja, ik maak me grote zorgen. We hebben de kennis en de macht en de wijsheid, dacht ik, hoopte ik, om iets prachtigs te maken van deze wereld. Maar we laten het allemaal uit onze poten flikkeren door hoe we omgaan met het klimaat.’
Hoe goed de boodschap ook aansluit bij de tijdgeest, Vrijdag was er in de Vliegende Panters-tijd, 25 jaar geleden, al mee bezig, zegt Diederik Ebbinge. ‘Milieubewust avant la lettre. Wij lachten hem daarom uit.’ Een ‘zeer groene knakker’, zegt dochter Abeltje (25) over haar vader. ‘Hij draait thuis altijd alle lampen laag en hij heeft ook een tijdje iets bij Extinction Rebellion gedaan.’ Maar een gutmensch? ‘Nou, hij blijft het leuk vinden om mensen tegen de schenen te schoppen.’
Een elektrische auto heeft Vrijdag niet (‘Aan het kobalt en lithium voor de accu’s zitten ook grote nadelen, ik geloof dat het nog het best is als ik mijn oude tweedehands auto oprijd’), vegetariër is hij meestal wel, en als hij zometeen na de première eindelijk een weekje vrij is, wordt er niet gevlogen. ‘Ik zei tegen Margreet, mijn vriendin: wat zullen we doen? Terschelling kwam voorbij, een tentoonstelling in Duitsland, maar man, ik wil gewoon een weekje naar de zon. Gingen we een treinreis naar Marseille opzoeken: 400 euro voor een enkeltje. Ik zeg: we kunnen ook vliegen, hè, voor een keertje. Iederéén blijft vliegen, de moed zinkt je in de schoenen, kan mij het rotten, doe ik ook nog maar even met het feestje mee. Zegt Margreet: we hadden toch principes? Dus nee, dat doen we dan toch niet.’
Hoelang is het geleden dat je voor het laatst gevlogen hebt?
‘Zeven, acht jaar geleden of zo? Toen had je van die bomenplantprogramma’s, betaal een tientje extra voor je vlucht naar Thailand en dan komen er een miljoen bomen bij. Sure, dat was gewoon een aflaat.’
‘Ik las het net weer: nog deze eeuw gaan we over de 3 graden opwarming heen. De wetenschap schreeuwt moord en brand, dat gaat rampzalige gevolgen hebben. Neem al die overstromingen. Onze eigen kinderen gaan nog meemaken dat het onleefbaar wordt.’
Behalve over het einde van de wereld gaat Vrijdags voorstelling ook over hoe zeer mensen elkaar nodig hebben, en daarmee ook over liefde, vriendschap en familie. Wie je ook over hem spreekt – Ebbinge, dochter Abeltje, maar ook zoon Pablo (23), derde oud-Vliegende Panter Rutger de Bekker en cabaretière Martine Sandifort, met wie hij vier voorstellingen lang een duo vormde – ze noemen hem zonder uitzondering trouw. Ook zeggen ze allemaal dat hij iets onpeilbaars heeft. Dat hij zo kan opgaan in zijn eigen wereld dat hij nauwelijks meer bereikbaar is, en dat het vaak raden is wat zich afspeelt in zijn hoofd. ‘Wie is Remko Vrijdag?’, zegt De Bekker half grappend, ‘die vraag zou je hem eens moeten stellen. Hij kan meesterlijk iedereen imiteren, maar wie is hij zelf?’
Voordat Remko Vrijdag op de Amsterdamse Kleinkunstacademie zijn latere cabaretcollega’s ontmoette, groeide hij op in Eindhoven, waar hij naar de vrije school ging. Dat betekende niet dat hij een antroposofische opvoeding kreeg, maar, zegt hij, ‘er werd thuis wel driftig gemacrameed.’ Door zijn moeder, welteverstaan, zijn vader was met zijn werk – boekhouder tot hij op zijn 36ste naar het conservatorium ging, daarna professioneel zanger, dirigent, artistiek leider van diverse vocale ensembles – zo druk dat hij hem weinig zag. Of er een link is met zijn beroepskeuze? ‘Ik weet nog dat er op zomerkamp, ik was 6, allemaal grote kinderen naar me toe kwamen.’ Vrijdag zet een Eindhovens accent op: ‘Gij kunt toch Donald Duck nadoen?’ Ja, klopt. ‘Doe es, doe es.’ Dus ik zet dat stemmetje op, gwwgwwgaga, en iedereen moest lachen. Nou, toen voelde ik wel de betovering. Aandacht, dat was natuurlijk een heerlijk gevoel als enig kind.’
Hoe kijk je erop terug, opgroeien zonder broer of zus?
‘Ik vond het vroeger prima, maar ik denk er wel anders over sinds mijn moeder hulpbehoevend is. Ze is onlangs opgenomen in een verzorgingstehuis met vasculaire dementie, het ging thuis echt niet meer. Acht jaar geleden heeft ze een vrij heftige tia gehad en sindsdien is haar leven behoorlijk achteruitgegaan. Ze heeft zichzelf eigenlijk in een sociaal isolement gemanoeuvreerd. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik 17 was en daarna is mijn moeder, twintig jaar geleden, in Amsterdam gaan wonen waar ze een soort tweede jeugd beleefde: naar het concertgebouw, naar Bellevue, ze ging overal naartoe. Maar na die tia kon ze niet meer goed fietsen, ze werd angstig, vriendinnen wilde ze niet meer zien. Het werd te treurig, ze kwam haar appartement niet meer uit.’
Hoe deed ze het dan met boodschappen en zo?
‘Die deed ik. Ik woon in Purmerend, en ik reed een paar keer per week naar Amsterdam. Soms vloekend, hoor, dan dacht ik: godverdomme, daar ga ik weer om die kutboodschappen drie trappen omhoog te sjouwen.’
Niet de ideale mantelzorger, zeg je ergens in je voorstelling.
‘Ha, ja, de meest chagrijnige kutmantelzorger aller tijden. Maar bij mijn moeder ben ik altijd heel lief, hoor, wat heeft het voor zin om boos te worden op haar? Het was eerder Margreet die ermee moest dealen dat ik het soms gekmakend vond. Dan riep ik: ik ben gewoon de enige die nog naar haar toe gaat, verder houdt ze iedereen buiten de deur.’
Dus jij was zo’n beetje haar reddingsboei.
‘Ja, dat voelde als een enorme verantwoordelijkheid. En dat was het natuurlijk ook. Maar lang verhaal kort: ze is afgelopen voorjaar van de trap gevallen, kwam in het ziekenhuis terecht, er vond allerlei onderzoek plaats en daar kwam uit: dementerend, zorgfactor 5. Toen is het opeens snel gegaan en kon ze in een verzorgingstehuis terecht. En dat is heel fijn. Voor mij, ja, maar gelukkig ook voor haar. Want het gaat opeens weer een stuk beter dan thuis.’
Vrijdag doet de ‘pronte Noord-Hollandse dames’ uit de zorg na, met precies het juiste accent: ‘We nodigen u uit voor de bingo, maar u hóéft niks, mevrouw.’ ‘Nee’, zei mijn moeder, ‘dat is allemaal niks voor mij’. Maar vorige week zag ik een doos bonbons bij haar liggen, en een medaille. Ik zeg: mam, wat is dat, heb je geschaatst of zo? Zegt ze achteloos: gewonnen bij de bingo. Haha, ze is gewoon gegáán. Maar hoe komen we hierop?
We hadden het over enig kind zijn, en de verantwoordelijkheid die je dan draagt. Heb jij je altijd verantwoordelijk gevoeld voor je moeder nadat je ouders gescheiden waren? Was zij de verlaten partij?
‘Nee, zij was het die het huis uitging. Eerst op de woensdagen, dan ging ze naar een soort vrouwenhuissituatie, om tot zichzelf te komen, zei ze daarover. Dus het kwam niet helemaal uit de lucht vallen toen ze op een dag zei: ‘ik heb voor mezelf gekozen, ik ga weg’.’
‘Mijn vader kreeg later een nieuw gezin, maar zij is altijd alleen gebleven. Ze kreeg ook iets antimannerigs, mannen deugden allemaal niet. Behalve ik, want ik was haar allesie, haar oogappel, aan mij mocht niemand komen. Ze kwam ook hele weekenden logeren toen ik eenmaal in Amsterdam woonde en zij nog in Eindhoven, ik vond laatst nog de stapel kaarten die ze me dan stuurde, met: lieve Rempie, ik kom snel weer naar Amsterdam. Dat was best een rare verhouding, want ik dacht ondertussen: je bent niet een oudere vriendin, je bent mijn moeder, ik kom wel met een zak vuile was naar Eindhoven toe. Ze wilde me met niemand delen; toen ik zelf ging scheiden, twaalf jaar geleden, merkte ik dat ze dat eigenlijk wel prima vond.’
Ze had je weer terug.
‘Ja, zij vond dat een hele leuke tijd. Vandaar ook mijn ergernis soms als ik weer haar boodschappen al die trappen op hees. Dan dacht ik: godverdomme, je hebt het weer voor elkaar, je sluit de hele wereld buiten, behalve mij. En de kleinkinderen, die mochten ook komen.’
Iets later vertelt hij over zijn vader. ‘Omdat hij altijd zo opging in zijn muziek wás hij er nooit, voor mijn gevoel. En omdat ik dus zo’n moederskindje was, was het bij ons thuis lang mijn moeder en ik tegen mijn vader, het liep soms hoog op in mijn puberteit. Alleen: toen mijn moeder het huis uitging, en ik bleef – want ik dacht: jíj gaat weg – is er iets gaan veranderen. Er kantelde iets in de relatie tussen mijn vader en mij. Hij nam mij op sleeptouw in zijn wereld, life on the road in de oude muziek. Ik ben eindeloos veel mee geweest op tourneetjes naar concertzalen en kathedralen, dat was heel erg leuk. Ik heb mijn vader toen eigenlijk ontdekt.’
En is dat altijd zo goed gebleven? Ook toen hij later hertrouwde?
‘Ja, zeker, hoewel mijn vader geen prater was. Onze gesprekken gingen voornamelijk over zijn werk, en later ook over het mijne, wat dan wel weer handig was. Maar ik had soms de neiging wat dieper te willen gaan, en dat kon dan weer veel beter met mijn moeder.’
Je vader is een paar jaar geleden overleden. Mis je hem?
‘Jawel, maar soms denk ik: ik zou hem eigenlijk meer moeten missen. Gek hè, dat je je bijna schaamt dat je iemand niet genoeg mist. Maar dat heeft er denk ik mee te maken dat we zo laat contact kregen. En daarna ging ik natuurlijk al snel mijn eigen leven leiden, dus die hele diepe band zoals met mijn moeder heb ik met hem nooit zo gevoeld.’
Zelf werd Vrijdag op zijn 26ste vader. Zijn vriendin Elisabeth – ze zijn nooit officieel getrouwd – was acht jaar ouder en verloskundige, ze was er vanaf het begin duidelijk over dat ze kinderen wilde. ‘En ik dacht: jeetje, kinderen, maar we zaten op een soort high van het leven en hebben het toen gewoon gedaan. Ik vond het ook fijn om zo jong vader te worden, want op die leeftijd heb je voor alles de kracht en energie. Het was in de tijd dat we met de Panters booming waren, de tournees waren op voorhand uitverkocht. Dus ik had én thuis die gebroken nachten én zes avonden per week pieken in volle zalen, dat lukte allemaal.’
Met whisky en blowen in het busje terug naar huis, hoorde ik.
‘Ja, jezus, dat ook, en op vrijdagavond met de jongens van Droog Brood nog naar café De Pels. Maar op zaterdagochtend zat ik met mijn dochter in het zwembad voor de zwemles, dus ik heb wel het gevoel dat ik er altijd voor ze was.’
Abeltje zei aan de telefoon: hij was er nooit. En Pablo: hij was veel weg, we waren veel meer met mijn moeder.
‘O. O ja? O jee. Dat kwam ook, denk ik, doordat Elisabeth een paar keer een half jaar in Spanje met ze op een berg is gaan zitten. Zij was hier een beetje klaar met het systeem en wilde uitzoeken of ze daar op een alternatieve manier verloskunde kon bedrijven. Dat viel bar tegen, geloof ik, maar Spanje is een heel mooi land met leuke mensen en lekker weer, dus het is voor de kinderen ook een goede ervaring geweest. Maar het was wel een idiote situatie, want ik bleef in Nederland en ging af en toe voor een weekje op en neer.’
Na een korte stilte: ‘Dus ja. God, ja. En hoe hebben ze dat ervaren, dat ik er nooit was, als ik vragen mag?’
Ze praten heel warm en liefdevol over je. Het was ook zeker geen verwijt, eerder een nuchtere constatering: Remko was altijd aan het werk.
‘Ja, en waarschijnlijk ook gewoon mentaal afgesloten als ik er wél was. Ik snap dat ze dat zeggen. Het is zo ingewikkeld dat je als, nou ja, kunstenaar, of creatieveling, moeilijk van je af kunt zetten wat er allemaal in die bovenkamer speelt tijdens het maakproces. Aan het begin lukt dat nog wel, maar er komt ook altijd een fase, zoals nu met die try-outs, die duurt wel een maand of drie, dan bén ik er gewoon bijna niet. Dan ben ik alleen maar bezig met de voorstelling, hoe moet het, wat kan beter, wat vinden de mensen er straks van? Het is monomaan, ja, je stort je daar helemaal in. En dat moet ook, vind ik, ik ben het ook verplicht aan mezelf aan en aan het vak, het is de enige manier om het beste eruit te halen. Maar ja, je betaalt er wel een prijs voor. Dat weet ik ook wel, dat besef ik ook. Ik herken het van mijn vader. Het is wel iets waar ik later begrip voor heb gekregen: al zijn passie zat daarin.’
En je hoopt dat jouw kinderen daar bij jou ook begrip voor zullen hebben.
‘Sterker nog, ik hoop dat ze het zelf ook gaan ervaren. Laat je passie je leidend licht zijn, heb ik altijd geroepen, want daardoor voel je dat je leeft. Abeltje zat al vanaf haar 2de te tekenen, dus toen ze twijfelde over haar studiekeuze heb ik gezegd: Abel, ga naar de kunstacademie, jij kunt dat gewoon, je bent supergetalenteerd. Nu is ze afgestudeerd illustrator. Ze doet het supergoed. En Pablo ook. Dat is geen jongen die je in de studiebanken moet zetten, hij heeft zijn liefde in het koken gevonden. Hij werkt in een restaurant in Amsterdam- Noord en ze dragen hem daar op handen. Een hypotheek gaan ze er niet mee verdienen, maar dat is niet het belangrijkst. Ze zijn allebei zo goed gelukt als mens, ik heb het volste vertrouwen in ze.’
In de voorstelling Vrijdag Doemsdag gebeurt iets onverwachts; die blijkt niet zo solo als overal aangekondigd. Een belangrijke bijrol is weggelegd voor Pablo – meer verklappen zou spoilen zijn, maar feit is dat vader en zoon een paar maanden lang avond aan avond samen op tournee zijn. ‘Het was natuurlijk een gok, zo zonder acteerervaring, hij heeft ook echt auditie bij me gedaan. Maar het leek me ontzettend leuk om dit samen te doen en ik zag al snel: dit is overtuigend. Ik merkte het ook meteen de eerste keer voor publiek. Hij weet feilloos hoe hij moet timen om de lach te krijgen.’
Er is een parallel met jouw eigen vader. Van een zoon die zegt: ‘Hij was veel weg’ tot samen op tournee.
‘Ja. Eerst dacht ik dat mijn voorstelling over het grote wereldleed zou gaan, en over verbinding, want dat is heel erg wat ik wil met de mensen in de zaal, aan het eind staat iedereen hand in hand een lief gedichtje op te zeggen. Dus dáár gaat de show ook over. Maar er is bij gekomen dat ik samen met mijn zoon in de auto stap naar, ik noem maar wat, theater de Winsinghhof in Roden. En dat is zo geweldig leuk, om het samen te doen, dat is uiteindelijk misschien wel waar het allemaal om draait.’
Heb je altijd goed met je kinderen kunnen praten?
‘Echt praten.. nee, niet altijd. Er is een lastige fase geweest na de scheiding. Ik ging op mezelf wonen, er was opeens een andere vrouw, ook in hún leven, en dan nog dat megalomane werkgedrag van mij. Ik probeerde alle ballen hoog te houden. Mijn nieuwe relatie, mijn ex met wie ik het goed probeerde te houden, drie dagen per week de kinderen – zij zijn toen misschien wel een tijd lang de dupe geworden. Want het echt hébben over hoe zij die hele nieuwe situatie vonden, dat gesprek durfde ik niet aan.’
Je zat toen in therapie, vertelde je destijds. Om meer voor jezelf te gaan staan.
‘Ja, het thema was toen wel dat ik voor mezelf moest kiezen. Ik had me te veel laten leiden door anderen, was onduidelijk over wat ik zelf diep van binnen wilde. Tot ik ze voor een voldongen feit stelde: ik ga weg.’
Weg uit het huwelijk.
‘Ja. Daar was natuurlijk van alles aan voorafgegaan waar we het over hadden moeten hebben, maar dat was wel de einduitkomst, ja, van die therapie. Sorry.’ Hij kijkt er tamelijk opgewekt bij. Vervolgt direct daarna: ‘Ik ben overigens onlangs weer een tijdje in therapie geweest, maar dat is een ander verhaal.’
Vertel.
‘Margreet vond dat ik soms wel een erg kort lontje kon hebben toen al die zorg rond mijn moeder speelde. Dan is het heel goed voor mij om weer eventjes onder de hoede van een therapeut te zijn die me leert de dingen van een afstand te bekijken. En het werkt ook echt, af en toe even in de meditatiestand.’
Jullie wonen in een woongroep, toch?
‘Jezus, het klinkt wel extreem links, hè, allemaal. Maar het klopt, ik kon na de scheiding een huurwoning krijgen in woongroep 9 van een complex met zeventig woningen in Purmerend.’ Lacht: ‘Ik heb de kinderen destijds mee naar de ballotage genomen om een beetje leuk over te komen. Later is Margreet bij me ingetrokken. Er zijn muizen in de gemeenschappelijke keuken, en er is ook best veel gedoe onderling, want ja, het is een minimaatschappij, hoor, al die huishoudens bij elkaar. Niets menselijks is de woongroeper vreemd. Bij woongroep 2, bijvoorbeeld, praten ze niet meer met elkaar.’
Maar in woongroep 9 gaat alles goed.
‘Nou, nee. Maar ik heb me daar een aantal jaar geleden al aan onttrokken en ben inmiddels geadopteerd door woongroep 7, daar hebben ze het wel goed voor elkaar. Toch kijk ik af en toe op Funda met Margreet. Maar dan besluiten we altijd weer dat we het wanstaltig vinden, 8 ton betalen en dan heb je nóg niks. Ik ben tegen dat systeem. Van huis naar duurder huis naar nog duurder huis, het is gewoon een vorm van zelfverrijking. Overigens heb ik aan de Panters-tijd een huisje in Frankrijk overgehouden. Een heerlijke plek. Dus ik ben niet helemaal consequent, haha.’
Over links gesproken: ‘Veel grappen die ik met de Panters maakte, zou ik nu nooit meer maken’, zei je in een interview in het AD.
‘O ja, ik vind dat heel veel van wat wij toen gemaakt hebben nu niet meer kan.’
Wat bijvoorbeeld?
‘Het blanke ras is superieur. Dat was een driestemmig lied op de wijs van The Lady is a Tramp van Frank Sinatra, dat ging van (zingt): ‘Het blanke ras, het blanke ras is, het blanke ras is superieuheur. Wij hebben Einstein, zij Regilio Tuur.’ Dat was hilarisch, maar als ik het mezelf nu zo hoor zingen, vind ik het heel raar. Dat stemt me ook een beetje weemoedig. Dat moet ik even goed uitleggen nu, maar dat komt doordat wij altijd dachten, hóópten, dat ironie genoeg was, dat het duidelijk was dat we gehakt maakten van iederéén. Gelijke monniken, gelijke kappen, dus waarom ook niet Regilio Tuur?
‘Wij vonden van onszelf: we deugen sowieso. Dus dat maakte het mogelijk om alles te kunnen zeggen. Achteraf zie je dat wij natuurlijk ook in onze witte bubbel zaten. En we speelden ook alleen maar in die witte bubbel, natuurlijk was dat een faliekant succes. Wij dachten dat het vloeken in de kerk was, wat we deden, maar het was onze eigen kerk. Dat was superveilig.’
Hadden jullie nooit discussies over wat wel kon en wat niet?
‘Wij vonden altijd: als we er zelf hard om kunnen lachen, zit het goed. De ommekeer kwam eigenlijk toen Geert Wilders een nummer van ons begon te liken, We worden bedreigd door de moslims. Toen begon bij ons te dagen: je kunt dus opeens een snaar gaan raken bij een publiek waar je helemaal geen snaar wíl raken, de ironie is aan de verliezende hand. De hele woke-discussie is voor mij zo’n duidelijke eyeopener geweest dat ik nu intrinsiek ook voel: dit is niet grappig meer.
‘Rutger de Bekker en ik hebben een paar jaar geleden samen een Parade-voorstelling gemaakt met een scène die daarover ging. Daarin speelde ik een Brabo die zegt: ee, gij bent toch van de Vliegende Panters? Doe nog es efkes Dikkie Dik met dat Surinaamse accent, doe nog es We worden bedreigd door de moslims? En dan zei Rutger: dat is twintig jaar geleden, man, ik heb er helemaal geen zin meer in om al die oude grappen op te lepelen. Voortschrijdend inzicht, hè? Die scène verwoordt eigenlijk wel goed de ontwikkeling die wij hebben doorgemaakt.’
Iets later: ‘De vraag is wat je nú doet, toch? De dingen die je nu maakt. In Vrijdag Doemsdag zit een nummer dat heet: Ik kan alles maken. Ik kán als laatste, en dus enige, man op aarde de Hitlergroet brengen, het n-woord roepen, de koran verbranden, pisnicht zeggen. En dat doe ik ook in dat nummer, als een soort reaguurder, en die is helemaal niet grappig. De lading van de voorstelling is juist dat ik de mensen een beetje bij elkaar wil brengen.’
In de voorstelling citeer je zogenaamd uit de recensies die je zult krijgen: ‘Als Willy Wonka was-ie een stuk leuker.’ Is dat iets waarvoor je vreest?
‘Nou ja, ik hoop natuurlijk wel dat recensenten zien wat ik sta te doen. Dat ik iets krankzinnigs heb bedacht waar toch liefde voor de mensheid doorheen sijpelt, en ook de thematiek van deze tijd. Maar ik hoop vooral dat ik mijn publiek weet te bereiken. Want wat is nu eigenlijk mijn publiek, en weet mijn publiek wel wie ik ben? Omdat ik steeds iets anders doe, is dat maar de vraag. Ik neem graag een voorbeeld aan mijn held David Bowie: die had zijn leven lang Ziggy Stardust kunnen blijven, maar die heeft hij na anderhalf jaar doodverklaard om daarna nog twaalf keer een ander wiel uit te vinden. Zo wil ik het ook het liefst. En ja, misschien ben ik daarmee wel mijn hele carrière op zoek naar mijn publiek.’
Waarmee we toch uitkomen op de vraag: wie is Remko Vrijdag?
‘Precies. Ik hoopte eigenlijk met deze voorstelling daar een antwoord op te geven, maar ik twijfel dus heel erg of je dat na het zien ervan wel weet.’
Weet je het zelf?
Hij heft lachend zijn handen ten hemel: ‘Ehm, jezus, ja, ík. Ik ben Remko Vrijdag.’