Columns van Jacques Klöters

Phyllis Lane – deel 2

Lees hier deel 2 van deze column 
Ik leerde Frans en Phil kennen eind jaren zestig en in de jaren daarna ontwikkelde zich een vriendschappelijke band, vooral met Frans die een van mijn belangrijkste informanten was voor mijn boek Honderd Jaar Amusement [1987] Ik bezocht ze regelmatig in Aerdenhout waar Phil altijd zeer bescheiden deed over haar eigen carrière en met veel aardigheid over Toon sprak. Ik herinner me dat Frans een keer tussen honderd rozen zat en zei: “typisch Toon, zo denk je ik hoor nooit meer iets van hem en zo zit je tussen honderd rozen.” 
Toen Phil tien jaar geleden begraven werd moest ik terugdenken aan de begrafenis van Frans want die was indrukwekkend. Hij had in 1928 zijn debuut gemaakt in de musical Jim Cinders in de Amstelstraat in Amsterdam. Een van de mooiste liedjes daaruit klonk op de begrafenis in een nieuwe versie van Sting:  
 
Even when the darkest clouds are in the sky 
You mustn't sigh and you mustn't cry 
Spread a little happiness as you go by 
Please try 
 
Het had door Toon geschreven kunnen zijn. Plotseling ging er een gordijn open, we zagen het overweldigend mooie duinlandschap en toen kwamen er acht in rok geklede dragers op met de hoge hoed in de hand. Het was of Frans het geregisseerd had en de mannen in een vreugdevolle dans zouden uitbarsten.  
Mocht er een hemel bestaan, dan is Toon daar allang weer aan het werk 
Het laatste contact dat ik met Phyllis had, was een uitgebreid interview met haar over Toon waarin ik merkte dat haar geheugen sterk achteruit was gegaan. Enige tijd later ging ze naar een bejaardentehuis, dicht bij haar dochter Paddy die haar de laatste jaren van haar wegschemerend leven heeft bijgestaan. Mocht er een hemel bestaan, dan is Toon daar allang weer aan het werk en mag ze meteen weer meedoen met de cross-talk: 
 
Toon Hermans: I saw Hamlet in London. 
Phyllis Lane: Was that with Laurence Olivier? 
Toon Hermans: No with my sister. 
 
Een optreden van Toon Hermans met Phyllis Lane

Gepubliceerd op 15 juni, geschreven door Jacques Klöters
 

Phyllis Lane – deel 1 

Ik moest vanmorgen denken aan Phyllis Lane, de mooie blonde assistente van Toon Hermans. Natuurlijk, het was een one-man show maar Toon had toch af en toe de behoefte aan een vleugje vrouwelijke charme. Er kwam dus iemand op, in de eerste jaren een assistente. De liefste, de mooiste en de leukste was Phyllis Lane. Ze was een Engelse en zou dit jaar 100 zijn geworden. Haar vader was een beroepsmilitair die overleed toen ze een jaar of vijf was, haar moeder viel zwanger van haar derde kind van een ladder en stierf korte tijd later en zij en haar oudere broertje werden op jonge leeftijd in een weeshuis geplaatst. Phyllis was op haar zestiende een beeldschone danseres en reisde langs de Engelse variététheaters met de beroemdste artiesten van die dagen in een dansgroepje.  

Op tournee in Europa leerde ze de Nederlander Noordink kennen met wie ze trouwde. Hij was piloot, zat al gauw diep in het verzet en kwam onder nooit opgehelderde omstandigheden om in de oorlog. Phyllis had van hem een dochtertje en stond er verder alleen voor. Ze werd gesteund door het verzet en had een huis vol onderduikers maar het werd beter geacht als ze ook aantoonbare inkomsten had en daarom ging ze weer optreden als danseres. Ze werd een van de Muriloff-girls, een groepje danseressen onder leiding van Frans Muriloff die goede connecties in de Nederlandse revue-wereld had.  

"In zijn eerste One Man show moest Phyllis ongeveer een kwartier lang staan, niet dansen, niet heupwiegen en niet zingen maar wel elegant zijn."

Toen er in 1943 een revuetje opgezet werd met Gerard Walden en Berry Kievits waarin Toon Hermans als tweede komiek werd aangenomen, zat Phyllis in het ballet. Ze kreeg een relatie met de balletmeester Frans Muriloff en raakte ook bevriend met de eenzelvige Limburger Toon Hermans die door het stel op sleeptouw werd genomen in die hongerige en gevaarlijke tijd. 

Na de oorlog bleef de vriendschap bestaan, met name met Rietje, de vrouw van Toon en toen Frans Muriloff een tijdje de zaken deed voor Toon en vaak meereisde, nam Toon ook Phyllis Lane aan als assistente. 

In zijn eerste One Man show Voor U Eva (1955) moest Phyllis ongeveer een kwartier lang staan, niet dansen, niet heupwiegen en niet zingen maar wel elegant zijn, verrast zijn, natuurlijk zijn en charmant, iets wat niet makkelijk is maar wat ze zeer goed deed. Een krant schreef: “onverwacht verschijnt een Engelse artieste, die op een bewonderenswaardige wijze een tijdje niets doet” 

"In de derde one-man show ontstond een conflict. Er waren twijfels bij Phyllis of ze moest doorgaan."

In de tweede one-man show ontstond de cross-talk en werd Phyllis Lane een beroemdheid want de televisie-uitzending van de show was door heel Nederland gezien. Er verschenen fotoreportages over haar in damesbladen en Toon liet haar een belangrijke rol spelen in zijn film Sonaansee. Zelf had ze het idee dat hun vriendschap daar onder geleden heeft. De recensies van de film waren niet mals voor Toon, terwijl Phyllis geprezen werd, wat Toon volgens haar niet lekker zat. 

In de derde one-man show ontstond een conflict. Er waren twijfels bij Phyllis of ze moest doorgaan. Ze kreeg matige recensies, de cross-talk was deze keer een veel minder groot succes, ze voelde zich niet op haar plaats. Daarbij waren er plannen voor een tournee in Duitsland en Oostenrijk, ze wilde niet zolang weg van Frans en haar dochter, kortom het kwam tot een breuk midden in het seizoen en haar rol werd in de show overgenomen door Mimi Kok. 

Toch zijn de families bevriend gebleven. Ze woonden niet ver van elkaar af, de dochter van Phyllis werd babysitter van de kinderen Hermans, Phyllis en Rietje gingen samen op stap, winkelden, zochten huizen uit en hun levens bleven voorgoed met elkaar verbonden.

Gepubliceerd op 15 juni, geschreven door Jacques Klöters

Cabaret in de provincie (deel 2)

Maar nu gaat het overal goed in de provincie met het cabaret. Alleen in Zeeland is er nog één klein plaatsje dat dapper standhoudt tegen de vloedgolf cabaret, dankzij een zwaar gereformeerd gemeentebestuur. 
 
"In de thematiek van Youp van ’t Hek hoor ik de hunker van de buitenwijken." 
 
Voor de schouwburgen en het daaraan verbonden publiek neemt het cabaret de functie in die in het buitenland door het blijspel, de klucht of de operette wordt ingenomen. Zou ook de inhoud van het Nederlandse cabaret veranderd kunnen zijn door het grote provinciale publiek dat voornamelijk de omzet realiseert? Is het cabaret provincialer geworden? In de thematiek van Youp van 't Hek hoor ik de hunker van de buitenwijken. Het zich niet in de gemeenschap geworteld weten, ontevreden zijn met het leven ondanks de welvaart. 

Het verlangen dat heerst in de doorzonwoningen naar een authentiek leven, ver weg van de barbecue, de sleur van de vaste baan, de hypotheek en het hersenverwekende gezinsleven. Bij Youp kan men in de geest even overspelig zijn, even weer een wilde meid zijn, even herinnerd worden aan dat gedroomde leven waarin je jeugd-idealen nog niet 
weggespoeld zijn met alcoholvrij bier en waarin je nog nachtenlang discussieerde over de wereld in plaats van dat je met je vrouw in de bistro Gouda-kaarsen naar beneden ging zitten kijken. 

O.K. deze hunkering komt ook in de stad veelvuldig voor, maar daar is het leven waar naar gehunkerd werd in ieder geval onder handbereik. 
 
Provinciaals of niet, wat gebleven is in het cabaret is de protesthouding. Het cabaret is tegen. Dus ook tegen de provincie, ook al sleept het er een goed belegde boterham weg. Het 'publiek-ik-veracht-u', wat sinds het begin van het cabaret bon ton is geweest, kan nergens zo prettig uitgeleefd worden als in de provinciestad waar men slechts op doorreis is. 
 
Ik moest vanmorgen denken aan de meest provinciale van alle provinciale cabaretiers de Vlaming Urbanus: "Ik heb een liedje gemaakt over de aardbol. 't Is eigenlijk een kinderliedje, maar ik denk dat jullie hier in Haaksbergen het ook wel zult begrijpen...Daar moeten jullie je niks van aantrekken. Ik zeg dat overal: dat ze dat in Haaksbergen ook wel zullen begrijpen". 

Gepubliceerd op 9 juni, geschreven door Jacques Klöters
 

Cabaret in de provincie (deel 1)

Ik moest van morgen denken dat cabaret alleen in Nederland zo populair is en zelfs ook in de provincie. 
De provincie, zo noemt het theatervolk alle theatervoorzieningen buiten de grote steden in het westen. 
De arrogante Amsterdammers vinden eigenlijk alles 'de provincie'. 
In mijn cabarettijd woonde ik tegenover de acteur Lo van Hensbergen. Hij hing vaak uit het raam als ik in de auto stapte op weg naar een voorstelling. 
"Ennn... waarrr gaatt de reis heennn???" stentorde hij. 
"Naar Haaksbergen antwoordde ik. 
"Oooo!! Naar Haaksbergen!!!" riep hij. Hij acteerde er een man bij die na zeven dagmarsen over half in moerassen verzonken balk-wegen uitgeput bij een primitieve negorij zou aankomen. 
Daar cabaret? In een plaggenhut soms? Voor wie? Voor onverstaanbare inboorlingen? 
 
"Strippers gooien er hun corseletje het publiek in of willen dat de bezoeker bankbiljetten steekt in hun bilnaad."
 
Cabaret komt uit de wereldstad Parijs. Cabaret komt ook uit de culturele metropolen München en Berlijn. 
Grotestads-amusement voor cultureel gevorderden. 
In alle landen van de wereld wordt het woord cabaret tegenwoordig gebruikt voor een nep-tent waar slechte champagne geschonken wordt. Strippers gooien er hun corseletje het publiek in of willen dat de bezoeker bankbiljetten steekt in hun bilnaad. Iets voor vieze grote steden. 
Alleen in Nederland is een cabaret iets anders. 
Natuurlijk, in Parijs is hier en daar nog wel een cabaret-artistique te vinden waar op z'n Volendam-en-Markens de sfeer van rond de eeuwwisseling of van de 
existentialistische jaren vijftig wordt vastgehouden. 
En in Duitsland bestaat hier en daar iets scherps in kelders dat Kabarett genoemd wordt. 
 
"Ik denk dat cabaret in Nederland zo populair is geworden omdat het ook zakelijk gezien een aantrekkelijk product is."
 
Cabaret in een cabaret, dat is niet meer in Nederland. Een echt cabaret met een vaste bespeler, zoals het Kurhauscabaret onder Louis Davids dat was, zoals later Sieto Hoving's Tingel Tangel, Paul van Vliet's Pepijn of het Lurelei-cabaret, is er niet meer. De zalen zijn er soms nog maar er komt van alles. De Kleine Komedie wordt beschouwd als het hoofdkwartier van het cabaret en dat is eigenlijk geen cabaret maar een schouwburg. Wie groot geworden is als cabaretier stapt over naar Carré en naar het Rotterdamse Luxor-theater. De hele grote staat voor duizenden mensen in de Ziggo Dome. 
Tweederde van alle cabaretvoorstellingen vindt plaats in zalen met meer dan 250 plaatsen. 
Dat is niet de ideale cabaret-ambiance zoals cabarethistoricus Wim Ibo dat indertijd zag: "in een intieme omgeving voor een intelligent publiek" 
 
Ik denk dat cabaret in Nederland zo populair is geworden omdat het ook zakelijk gezien een aantrekkelijk product is. Ik zie een verband tussen de opkomst van het cabaret als massavermaak in de jaren zestig en zeventig en de opkomst van de provinciale schouwburgen in diezelfde tijd. 
 
Wim Bary kreeg bij zijn aantreden als schouwburgdirecteur van het gemeentebestuur te horen dat hij moest proberen quitte te spelen. Hij zal niet de enige zijn geweest. Wie alleen toneel, ballet en andere vormen van theaterkunst programmeerde wist dat hij een groot exploitatieverlies zou maken. Niet gesubsidieerde populaire genres als revue, show en musical bleken dure producten waar flinke verliezen op geleden konden worden. Maar gelukkig was er op dat moment een uiterst populaire generatie cabaret-artiesten: Toon Hermans, Wim Kan, Wim Sonneveld en Fons Jansen die voor volle zalen konden zorgen. Wanneer deze artiesten niet zelf de zaal huurden, niet te hoge uitkoopsommen vroegen, maar tevreden waren met het delen van de entreegelden met de schouwburgen, het z.g. partagesysteem, dan konden de schouwburgen ook nog iets verdienen of in ieder geval het verlies op de exploitatie beperkt houden. 
 
"Bij het zingen van het lied 'Arme ouwe' in Tiel in 1966 begon het publiek te schreeuwen en een deel liep briesend de zaal uit."
 
De introductie van het cabaret ging niet zonder slag of stoot in de provincie. In 1966 mocht Cabaret Tingel Tangel van Sieto Hoving alleen in Heemstede optreden van burgemeester Ridder van Rappard als 'vuilspuiterijen tegen het koninklijk huis achterwege zouden blijven. 
Het uiterst linkse cabaret van Jaap van de Merwe was nauwelijks in de provincie te zien.  
Het geruchtmakende cabaret Lurelei trad sinds 1958 op voor de Amsterdamse incrowd in een eigen theatertje. In 1963 begonnen ze op maandag te reizen. In Arnhem liep meer dan de helft weg. Bij het zingen van het lied 'Arme ouwe' in Tiel in 1966 begon het publiek te schreeuwen en een deel liep briesend de zaal uit. Het bestuur van de Roermondse culturele vereniging Civitas vond Lurelei's cabaret-musical 'De Stunt' in 1967 ongeschikt om de jeugd van Roermond aan te bieden. In de woorden van drs J.Adams, de latere directeur van de Roermondse schouwburg: "te veel prikkelende pikanterie en wuftheid.  
Nog in 1976 werden in de gemeenteraad van Veenendaal vragen gesteld vanwege het woord 'verdomme' waarmee het lied aanving dat Frans Halsema zong in het plaatselijke theater: "Verdomme Kees".

Ik herinner me uit mijn Don Quishocking-tijd dat in Groningen eens een paar honderd abonnementhouders schreeuwend en tierend wegliepen. Don Quishocking en operette in een abonnement. Beginnersfoutje van de directeur daar. 
Freek en Bram hadden in de jaren zeventig, gezien hun reputatie verwonderlijk weinig problemen in de provincie. 
Hun toenmalige manager Just Haaksbergen schrijft het toe aan het feit dat Freek zelf in verschillende provincies had gewoond en een goed gevoel had 'voor het streekeigene' dat hij dan in komische terzijdes wist over te brengen. 
Maar het Amsterdamse 'Funhouse' kreeg in de provincie nooit een poot aan de grond en 'Hauser Orkater' 'nou daar is ook een hoop leed bij geleden' liet Just Haaksbergen optekenen. 
 
Morgen verschijnt deel 2 online!

Gepubliceerd op 8 juni, geschreven door Jacques Klöters

Foto: Bas Oeijen
Walgelijk theater 

Ik moest vanmorgen denken aan het eerste optreden van Lenette van Dongen. Ze speelde de rol van  Sally Bowles in een amateurvoorstelling van de musical Cabaret. Op een zeker moment pakte ze al sprekend een glas, deed er brandy in, zout, worcester sauce en tabasco, tikte er een rauw ei op stuk, liet de dooier er heel in vallen en sloeg de cocktail in één klap achterover. Elke avond weer. En elke avond hoorde je uit de zaal een hartgrondig: bùùùh!!! De emotie vertaalde zich ogenblikkelijk in een lichamelijke reactie van walging. De voorstelling stond ook meteen even stil omdat iedereen begon te praten, daar in de Kleine Komedie. Zag je dat? Smerig hè? Zou het echt zijn of een truc? Nee het was echt, dat zag je toch! Cliff, haar tegenspeler, moest ook drinken en nu leefde het publiek enorm met hem mee. Men moest er niet aan denken ook die dooier door zijn hals te voelen glijden.  

"Een scharrelende kip op het toneel zou zich er niets van aantrekken."

Zal ik nu verder gaan over echt eten en drinken op het toneel? Toneel is doen alsof, maar eten en drinken is echt. Daar zit een spanning tussen, tussen echt en onecht. Toon Hermans vertelde me dat hij in dezelfde Kleine Komedie overdag in de zaal zat te kijken hoe het toneelpersoneel het licht en de gordijnen aan het inhangen was en daarna op het toneel ging zitten schaften. Hij stelde zich voor dat dat een toneelscene was die volmaakt natuurlijk gespeeld werd. Maar hij besefte ook dat als er toneellicht op zou staan en er mensen in de zaal naar zouden zitten te kijken, die schaftende mannen geen hap meer door hun keel zouden krijgen en geen stap voor een ander meer zouden kunnen zetten. Maar een scharrelende kip op het toneel zou zich er niets van aantrekken, die zou voor en tijdens de voorstelling hetzelfde zijn. 

"Theater dat enkel walging opwekt is meestal geen succes."

Nee, ik wil het hebben over die hoorbare afschuw na het achteroverslaan van de Prairie Oister door Lenette. Het doel van een theatervoorstelling is meestal empathie wekken bij het publiek. Men toont iets waar men zich in kan verplaatsen, iets dat begrip opwekt of navolging wil, verlangen opwekt, een zekere begeerte. Theater dat enkel walging opwekt is meestal geen succes. Het publiek loopt weg. Maar toch wordt de walging wel vaak gebruikt in het theater en het amusement. Maar dan wordt er altijd een tweede kaart gespeeld: die van de nieuwsgierigheid. Een dubbele emotie, walging en nieuwsgierigheid, dat is een sterk koppel. Daar zijn heel wat kermisattracties op gebaseerd. Denk maar aan de freakshow en zijn hedendaagse televisievarianten, het vertonen van walging opwekkende zaken. Ook in moderne kunstuitingen zoals grensverleggende performances wordt de walging, vermengd met nieuwsgierigheid ingezet. Maar de bedoeling bij amusement is dat de nieuwsgierigheid het wint van de walging, dat de aandacht juist versterkt wordt en dat de kassa rinkelt. 
 
De Prairie Oyster: 



Gepubliceerd op 1 juni, geschreven door Jacques Klöters

Hoe weten jullie dat?

Ik moest vanmorgen denken dat we onze privacy toch wel voor een groot gedeelte opgegeven hebben. Ik vond dat indertijd een groot gevaar. Maakte er zelfs een sterk cabaretnummer over met Don Quishocking. Stel je voor: je zit in de zaal maar het licht gaat niet uit. We komen op met paperassen en een kaartenbakje. (het was nog in de tijd dat alleen instanties een computer hadden). Ik lees een presentielijst voor, ongeveer zes namen beginnend vooraan in het alfabet. (het was nog in de tijd dat reserveringen bij de kassa met potlood in een schriftje werden geschreven en de meeste mensen helemaal niet reserveerden maar gewoon anoniem langs kwamen voor een kaartje.) 

Present! roepen verbaasde stemmen in de zaal als hun naam klinkt. Bij de zesde naam stop ik en vraag of de Fiat waar de bezoeker in rijdt nog altijd door de zaak betaald wordt. Klopt het dat ze drie kinderen hebben of is er onlangs eentje bijgekomen? O, er is er een op komst. De vorige kwam met de vroedvrouw... mevrouw Tielman-de Jonge? Gekreun van verbazing bij de getroffenen, soms verontwaardiging, soms gêne. 

"We suggereerden met een paar algemene gegevens dat we heel veel wisten." 

Twee seizoenen lang hebben we voor iedere voorstelling gegevens verzameld over een aantal mensen in het publiek en die in het openbaar gecheckt. De aanleiding was de volkstelling, het gebrek aan controle op computergegevens en opslag van informatie in het algemeen. Dat was toen een punt. We wilden de mensen op een verrassende manier laten voelen hoe het is als allerlei vrij verkrijgbare gegevens gekoppeld worden en de privacy aangetast wordt. 


Soms werkte het onthullend. Twee heren die op zaterdagavond leuk naar de Boerderij in Huizen cabaret gingen zien, werden en plein publique ondervraagd naar hun bemoeienissen met een nucleair project in een Afrikaans land, wat juist zo'n goed bewaard geheim was. 'Hoe doen jullie dat toch?' vroeg iedereen.  


De basis was de lijst van plaatsreserveringen waarop we konden zien welke mensen die avond in de zaal zouden zitten. In kleinere plaatsen wisten de mensen van het theater soms meer (bijvoorbeeld: die speelt trombone in de fanfare, komt veel in café De Neut en is tandtechnicus). Leuke gebeurtenissen, anekdotes en dergelijke, vermeden we, maar we suggereerden met een paar algemene gegevens dat we heel veel wisten en maar een greep deden. ("Hier staat dat u regelmatig in café De Neut komt, is dat meer dan 3x per week? U verklaarde daar laatst dat u als tandtechnicus nooit zwart werkte, is dat nog zo? Kostte die nieuwe trombone inderdaad meer dan f 5000? O, U heeft geen nieuwe trombone! Volgens onze computer wel...dat moeten we dan zien te veranderen. Ik hoop dat dat lukt!") 

"Ik ben wel langs adressen gefietst om de kleur van de gordijnen te noteren."

Soms was de caissière handig in het uithoren van plaatsafhalers. Meestal stonden Fred of ik in de kassa de klanten te observeren en sloegen telefoonboeken en gemeentelijke gidsen op. Een krachttoer was altijd, bij voorstellingen waar geen of weinig kaarten vooruitbesteld waren, het controleren van CJP's of collegekaarten. Bliksemsnel moest je dan naam, adres, geboortedatum, eventuele studierichting, andere lidmaatschapskaarten die in het zelfde hoesje zaten, zien te onthouden en zo probeerde we dan een verhaal te brouwen. Soms waren we genoodzaakt dat op het toilet te doen. Daar kon je iemand rustig uithoren zonder dat het opviel. 
 
In Amsterdam, waar we weken in theater de Brakke Grond stonden, was het verzamelen van gegevens het moeilijkst. Ik ben wel langs adressen gefietst om de kleur van de gordijnen te noteren. ('In het zijkamertje mevrouw hangt een foto van een meisje met een witte jurk, onze computer heeft deze persoon niet kunnen identificeren, kunt u ons de naam opgeven?")  

"Het was een origineel, mooi en memorabel openingsnummer. Maar toch is het volkomen mislukt."
 
Soms ging er iets mis, het was zaak je ver te houden van echtscheidingen, sterfgevallen en ander familieleed. Dan werd de sfeer erg ongemakkelijk, dat zou nu wel een gewenst effect kunnen zijn, maar dat was in 1976 nog niet zo het geval. Over financiën praten was altijd het meest effectief, want toch nog altijd een taboeonderwerp in die tijd. 

Het was een origineel, mooi en memorabel openingsnummer, fijn om te doen ook, de avond begon ook zo mooi geleidelijk, we gleden als het ware de voorstelling in.
Maar toch is het volkomen mislukt, vind ik, in die zin dat het de bewustwording van het gevaar van het opgeven van de privacy niet aantoonbaar bevorderd heeft.  

Wie de opening van het Don Quishocking programma Afscheidstournee 1 wil horen - opgenomen in de Blauwe Zaal in Utrecht met o.a. een dame die voor haar beroep slangen moet castreren - verwijs ik naar de 2lp en 2cd die ervan verschenen is. Klik hier.

Gepubliceerd op 29 mei, geschreven door Jacques Klöters.
 

Jatwerk

We gingen met ons gezin naar de Snip en Snaprevue .Ik herinner me de sketch “t Is niet mijn broer, maar het is de zoon van mijn vader”, gespeeld door Willy Walden en Piet Muyselaar en geschreven door Jacques van Tol. Hoewel, geschreven? In de biografie van Van Tol vertelt Henk van Gelder dat een van zijn dochters op school een mop had gehoord en die tijdens een autoritje verkeerd navertelde, wat Van Tol het idee gaf voor deze prachtige scène. 
 
Ik denk zelf dat misschien ook het boek van Tristan Rémy “Entrées des clowns” geholpen heeft, waarin een clownsnummer voorkomt ‘Ce n’est pas mon frère, mais c’est un fils de mon papa’ van de beroemde vooroorlogse clowns Dario en Bario. Wat is dit? Toeval? Diefstal? Ontlening? Waren Dario en Bario eerlijk aan het nummer gekomen? 
 
Diefstal is soms een lelijk woord voor overlevering. Iemand die een mop navertelt pleegt geen diefstal. Wie een mop ómschrijft tot een liedje, zoals Jos Brink weleens gedaan heeft, die heeft arbeid verricht en het auteursrecht zal hem belonen. 
 
"Onder de kantoren van de huidige showbizz-bv’s liggen vergeten kelders met materiaal van vorige generaties."
 
Neem Cowboy Gerard en zijn prachtige lied ‘Het spel kaarten’.Hij heeft de tekst vertaald van T. Texas Tyler en die vangt er ook auteursrecht van. Maar Texas Tyler heeft op zijn beurt een oude anekdote berijmd, over een soldaat die in de kerk zit te kaarten en een godsdienstige uitleg weet te geven aan het spel, die heel bekend is geworden bij het volk. En het motief komt oorspronkelijk uit Europa. Volkenkundigen kennen het als motief h603: Symbolic interpretation of playing cards, en in 1901 werd er al een geleerd artikel over geschreven door iemand die het in alle Europese landen aangetroffen had. Louis Bras-De-Fer schreef het al in 1778 op over de grenadier Richard en het is waarschijnlijker dat het al sinds het begin van het kaartspel bestaat dan dat Louis Bras-De-Fer het bedacht heeft.  
  
Onder de kantoren van de huidige showbizz-bv’s liggen vergeten kelders met materiaal van vorige generaties. Zelden of nooit komt er iemand in die kelders. Alleen het gedeelte waar het amusement van vóór 1700 bewaard wordt, heeft de laatste jaren belangstelling gehad van onderzoekers als professor Herman Pleij en Herman Roodenburg. 
 
Waarmee de negentiende-eeuwer zich amuseerde is nog vrijwel niet onderzocht, maar wel doorgegeven. Wat toen uitgedacht is aan theatergrappen is begin vorige eeuw vastgelegd in de slapstick-filmpjes, het vroege werk van Chaplin c.s. Het auteursrecht bestond nog niet en diefstal werd nog niet als zodanig gezien. Men werkte gewoon nog in een traditie. 
 
"Voordat die nuttige auteursrechtenorganisatie bestond, kon men een hele carrière vestigen op gestolen materiaal."
 
Dat is nu anders. Tekst en muziek zijn beschermd. Ideeën nog niet zo erg. Tegenwoordig is er de Buma/Stemra die de aangesloten componisten en tekstschrijvers moet beschermen. Dat valt nog niet mee met moderne gaptechnieken als sampling, waarmee men bestaande stukjes muziek en ritmes hergebruikt in nieuwe composities. Maar voordat die nuttige auteursrechtenorganisatie bestond, kon men een hele carrière vestigen op gestolen materiaal. Wie nu een liedje pikt van een ander, staat snel in zijn blootje. Iedereen weet tegenwoordig alles, hoort alles en ziet alles dankzij de opkomst van internet. 

Wim Sonneveld kon nog uit Hollywood terugkeren met ‘ideeën voor liedjes’ en die laten schrijven door een ander zonder te vertellen waar hij die ideeën had opgedaan. ‘Take back your mink’ uit ‘Guys and Dolls’ werd ‘Neem je vos terug’ en ‘Ik verveel me zo’ was al als ‘Monotonous’ door Eartha Kitt op de plaat gezet. 

Aan het begin van de eeuw was het niet ongebruikelijk dat wanneer een toneelstuk een groot succes was in Parijs, een Nederlandse toneeldirecteur enige avonden in de zaal plaatsnam en de tekst tijdens de voorstelling notuleerde, zodat hij het in Nederland geheel rechtenvrij kon gaan spelen. Dat is nog echt mooi ouwerwets jatwerk. Insluipen, een kraak zetten en de poen in de zak steken. Dat amusementsmensen onderling afkijken vind ik niet erg zolang er iets oorspronkelijks mee gebeurt. Diefstal is iets anders dan je laten inspireren. 
 
"Een goede komiek is niet bang dat zijn repertoire gestolen wordt."
 
Veel musicals van Annie M. G. Schmidt zijn geïnspireerd op buitenlandse voorbeelden. Heerlijk duurt het langst door Company, Foxtrot door Cabaret en Madam door A little Whorehouse inTexas bijvoorbeeld. Maar daar heeft Annie M.G. ook nooit geheimzinnig over gedaan en het zijn volstrekt eigen producten geworden, waarbij nergens te merken valt waar de inspiratie vandaan kwam. 
  
Een sketch van André van Duin is net zo oorspronkelijk als een doktersmop. Sterker nog: ís vaak een doktersmop. In de revue geldt dat het materiaal niet belangrijk is, het is wat je ervan máákt. Een goede komiek is niet bang dat zijn repertoire gestolen wordt. Wat hem tot een goede komiek maakt, zijn persoonlijkheid, is niet te stelen. 

Gepubliceerd op 27 mei, geschreven door Jacques Klöters

Afbeelding: Don Quishocking
O wat zielig

Het lied dat mij in de richting van het cabaret zette heette ‘O wat zielig’. 
  
Een jongeman uit Bennekom 
Vond in zijn tuin een vliegtuigbom 
Hij nodigde al zijn vriendjes om 
het ding te demonteren 
Op zijn begrafenis verscheen 
van de genode vriendjes geen 
zij lagen met versplinterd been 
dat kwam van ’t exploderen 
  
En dan nog vijf coupletten met verschrikkelijke gebeurtenissen. 
  
Ik leerde het lied kennen rond mijn veertiende, toen ik bij de verkenners zat. Het cynisme en de goed geplaatste grappen spraken me erg aan. Op feestjes van Don Quishocking later heb ik al die coupletten vaak gezongen.  
  
Een rijkaard zat eens aan de dis 
En at een rotte schellevis 
Hoewel dat niet vergiftig is 
Kreeg hij er daarna wat last van 
De pijn sloeg over op zijn gal 
Hij geloofde aan God en niemendal 
Hij werd verbrand met kist en al 
De weduwe heeft de as nog 
  
In de zangbundel “Bij het kampvuur” heb ik de liedjes uit mijn tijd bij de verkenners verzameld. Ik kreeg een brief van ene Robert van Cleeff die de bundel had gelezen en me schreef dat hij dit lied tijdens een kampeerweekend in de oorlog had geschreven. Hij had het nooit uitgegeven en was het totaal vergeten, totdat hij het, midden jaren zestig, tot zijn verbijstering, twee meisjes hoorde zingen op een camping in Zwitserland. Het lied was dus jarenlang zijn eigen weggegaan, losgeraakt van de maker. De tekst was onderwijl enigszins afgesleten en er waren wat coupletten bijgekomen, zoals het couplet van de rijkaard aan de dis. Maar was het lied nu gejat? 
 
"Toen de auteurswet kwam konden makers van liedjes hun werk declareren. Toen begon pas het stelen."
 
Nee. In het prachtige boek “Stemmen op schrift” over de vroegste Nederlandse literatuur geeft de geleerde Frits van Oostrom dit proces als voorbeeld van oraliteit, van mondelinge overlevering. Enorm belangrijk in de middeleeuwen en nog altijd van belang. Van Oostrom vergelijkt dat jarenlang doorvertellen van sterke verhalen, legendes en liedjes met de gang van grondwater, dat soms ‘over frappante afstand aan de oppervlakte welt’. Toen in 1911 de auteurswet kwam en de Buma werd opgericht, konden makers van liedjes hun werk declareren, ze kregen er voortaan geld voor als het gezongen werd en ze mochten bezwaar maken als er iets aan veranderd werd. Toen begon pas het stelen. 

Gepubliceerd op 22 mei, geschreven door Jacques Klöters

Annie M.G. Schmidt

Ik moest vanmorgen denken dat het deze week Annie M.G. Schmidt-week is en dat ik nog niet aan haar gedacht had. Toen ik haar voor het eerst sprak was ze een jaar of zeventig, woonde in een straat naast het Vondelpark en maakte een sombere indruk op me. Ik had haar veel te vragen. Ze schreef aan een musical en ik zou er een gaan schrijven, dus ik hoopte de tips van haar lippen te kunnen likken. Ik stelde me op als leergierige jongeman, maar ik werd niet veel wijzer van haar verhaal. 
 
Haar antwoorden maakten me niet enthousiast. Ze hadden geen vleugels, openden geen onvermoede vergezichten en ik had me een succesvolle schrijfster anders voorgesteld. Ze zat niet zelfbewust achterovergeleund in een klipgeitenleren bankstel van Chico Lasagna, maar boog zorgelijk over mijn microfoon. Ze staarde er angstig naar alsof ze houvast zocht. 
 
“Doe het anders!, doe het in godsnaam anders” riep ze “doe vooral niet als ik, probeer niet van mij te leren, wees origineel! Ik ben oud en vreselijk ouderwets, misschien moet ik er wel mee ophouden!” 
 
Welnee riep ik nog sussend, uw teksten zijn van een ongeëvenaarde klasse! Ze richtte haar hoofd op en keek me aan of ik krankzinnig was. Ze legde me uit dat haar teksten slechts lorren waren, eigenlijk voor de vuilnisbak bestemd. Maar op het laatste nippertje werden ze door de regisseur en tot leven gebracht. De ánderen, de producer, de componist, de uitvoerenden, dát waren de mensen die een musical tot stand brachten. Kon ik dáár niet beter mee gaan praten, vroeg ze hoopvol. 
 
"Dat de legendarische serie Ja zuster nee zuster gewist was, was maar beter ook, zei ze."
 
Toen ze van mijn hooggestemde musicalplannen vernam, waarschuwde ze me meteen het publiek niet te hoog aan te slaan. “Het zijn allemaal kinderen moet je weten”. Ik mocht ook niet te genuanceerd worden in mijn tekst. De regisseur of choreograaf over wie ze net zo hoog had opgegeven, zou ongetwijfeld mijn geslaagdste en subtielste zinnen laten vertrappelen door tapdancende chorusgirls. Dat nooit, dacht ik en luisterde verder naar een klaaglijk verhaal over liedjes die werden voorgeschreven door de regisseur om de tijd van een verkleding te overbruggen. “Op die manier is Op een mooie Pinksterdag tot stand gekomen, zei ze, dat is nog altijd wel een goed liedje, dacht ik” 
 
Ik verzekerde haar dat dit lied wat mij betreft meer recht had om in de ronde muur achter het nationaal monument op de Dam gebeiteld te staan dan de wartaal van Roland Holst. Haar mooie Pinksterdag stond gebeiteld in de harten van ons allen. Weer die blik van: die man is niet goed bij zijn hoofd! 
 
"Nu besef ik dat ik Annie op een ongelegen moment opzocht."
 
Mijn informatieve vragen naar haar glorieuze samenwerking met Wim Sonneveld en Wim Kan leverden niet veel meer op dan dat Kan haar tekst De vader zegt, wel heel sentimenteel had gedaan en dat Sonneveld praktisch niets van haar teksten over liet. Vier regels van zichzelf had zij eens in een lied aangetroffen, de rest was veranderd. Dat de legendarische serie Ja zuster nee zuster gewist was, was maar beter ook zei ze. Zoiets houdt toch geen stand. 
 
Nu besef ik dat ik Annie op een ongelegen moment opzocht. Het moment van twijfel aan eigen kunnen, dat kennelijk een schrijver kan overvallen die al veertig jaar bewijst dat ze het écht kan. Op zo’n moment kan iedereen die zegt dat een tekst een roman of een musical een beetje uit de tijd, slap of oubollig is, zó’n ontzaggelijk gelijk van de schrijver krijgen, dat het lijkt alsof hij blij zou zijn als die hele verdomde schrijverij voorgoed voorbij zou zijn. 

Gepubliceerd op 20 mei, geschreven door Jacques Klöters 

Het mooiste boek

Ik moest vanmorgen denken aan het mooiste boek dat ik niet gekocht heb. Het lag op een boekenbeurs bij een deftig antiquariaat uit Kopenhagen. Een golf van hebzucht sloeg door me heen. Ik probeerde onverschillig te kijken, maar ik straalde kennelijk rood licht van begeerte uit dus het boek werd uit de vitrine gehaald. Ik mag het in witte Sinterklaashandschoenen wel even aanpakken, dan kan ik het mezelf kado doen. Het mooiste boek moet natuurlijk ook wel qua uiterlijk het mooiste boek zijn en dat was het. Een eerste druk in luxe editie op groot formaat, nog onopengesneden, in prachtig rood marokijnleer, goud op snede, vergulde hoeken, de schutbladen zijn aangeplakt met rood zijde-papier. Het mooiste boek moet ook zeldzaam zijn, dit is nummer twee van de 50 speciale exemplaren, in 1898 gedrukt op schitterend Japans papier en het zit in een rood marokijnleren cassette waar op de trotse leren rug met z’n vijf verhoogde ribben de naam van de binder prijkt, Semet & Plumelle en de in goud gestempelde titel: Edmond Rostand Cyrano de Bergerac. Mijn lievelingstoneelstuk. 
  
"Voor het theater verzamelt zich een menigte die begrijpt dat er iets bijzonders heeft plaatsgevonden."
 
Ik zie de première-avond van 27 december 1897 voor me. Heel Parijs is erbij. Rostand verontschuldigt zich bij de hoofdrolspeler voor het slechte stuk dat hij voor hem geschreven heeft. De directie ziet het somber in, vijf bedrijven in verzen, 60.000 franc productiekosten. Het publiek is eventjes afwachtend maar na het eerste bedrijf moet het doek al negen keer gehaald worden. Rostand holt naar achteren en valt Coquelin, de hoofrolspeler, in de armen. Toch is er nog twijfel, maar aan het einde van het derde bedrijf is de triomf niet te ontkennen, het publiek roept om de auteur. Rostand buigt zich voorover uit zijn loge en duizenden handschoenen wuiven naar hem. Hij kan nauwelijks de loge uit, die wordt versperd door vrienden die hem omhelzen, onbekenden die hem met tranen in de ogen iets willen zeggen, zijn vader die van trots straalt en zijn vrouw die sprakeloos is. Dan is het nog maar pauze. Het vierde bedrijf begint. Tijdens het changement voor het vijfde bedrijf verschijnt er een bode in z’n loge die vraagt of de schrijver hem even wil volgen. Hij wordt gebracht naar een onbekende die hem zegt: Meneer, uit naam van de president van de Republiek, wiens vertegenwoordiger ik ben, maak ik u ridder van het Legioen van Eer. Het is de minister van Financiën die hem ter plekke het rode lint opspelt. Tijdens het vijfde bedrijf kan het publiek zijn emoties maar nauwelijks in bedwang houden. Er klinken voortdurend kreten en op de laatste zin van het stuk: “Mon panache!” volgt een geweldige kreet, het doek moet meer dan veertig keer gehaald worden, het is twee uur in de nacht de mensen huilen, lachen, zingen en willen de zaal niet uit. Voor het theater verzamelt zich een menigte die begrijpt dat er iets bijzonders heeft plaatsgevonden. 
  
Van die triomf, van dat succes, van die bedwelming is dit boek de perfecte materiële uitdrukking. Ik wil dit boek, dit zeldzame boek, het mooiste boek. Het kost 15.000 gulden. 

Gepubliceerd op 18 mei, geschreven door Jacques Klöters

Jeanne Horsten, Atelier Ganter, 1925 (Bijzondere collecties UVA De Theatercollectie)
Een aangrijpend vraaggesprek

Ik moest vanmorgen denken aan de zangeres die overleed terwijl ik haar interviewde. Het ging net zo goed. We zaten in haar zonnige kamer in een Sliedrechts bejaardenhuis. Gezellig samen op de gecapitonneerde bank met uitzicht over het brede water daar. Alles lampenkapjes, geborduurde hondjes en gehaakte kleedjes. Voor haar een kopje thee, voor mij een glaasje water. Wilt u er een rumboon bij? 
 
Ja, Jeanne Horsten had een leuke carrière gehad, eerst als zangduo met haar zuster, later ging ze alleen verder als beschaafde soubrette in goede gelegenheden als Pschorr en Milles Colonnes. Haar echtgenoot heette Henri Theunisse en die begeleidde haar op de piano. Ze maakte hem altijd een beetje belachelijk op het toneel en dat vonden de mensen leuk. 
 
Ik ben van ver gekomen hoor meneer, want ik heb me op moet werken uit het café-chantant milieu naar die chique gelegenheden. Ik ontwikkelde me tot causeuse, imitatrice en zangeres, kortom een liedje en een praatje. Vind u het hier ook zo warm? 
 
Mijn man is natuurlijk heel belangrijk voor me geweest want hij schreef prachtige liedjes voor me. Kent u Breng eens een zonnetje onder de mensen? Is van mijn man. Ik heb een huis met een tuintje gehuurd? Idem dito met een sterretje. Ja hij kon er wat van. En eh... Als de zon schijnt door de ruiten, is mijn zolderkamertje een paradijs. Ach zou u dat raam even voor mij open kunnen zetten, ik vind het nogal benauwd hier. 
 
"Ik word nu wel een beetje moe zei ze en zakte in elkaar."
 
Vind u het raar als ik zeg dat ik nooit van u gehoord had? Die liedjes ken ik wel, maar uw naam is toch niet zo in de herinnering blijven hangen als die van anderen uit uw tijd. Heeft u geen platen gemaakt? O ja in Londen bij Columbia met een Engels orkest. Wanneer zal het zijn geweest, rond 1930 denk ik. Als ik een hoge noot zong moest ik een stapje achteruit doen. Het waren elektrische opnamen weet ik nog. De studio was een klein kamertje en als de lift ging, moest er opgehouden worden. We namen 12 liedjes op in drie dagen. Die thee smaakt me niks, ach doet u me een plezier en haalt u even wat water voor me uit het keukentje. Ik voel me niet erg lekker. 
 
Wilt u dat ik een andere keer terugkom? Nee, het gaat wel, maar het is een warme dag en dan krijg ik het wel eens benauwd. Weet u Columbia koppelde mij aan Louis Noiret. Wilde dat wij duetten zouden zingen want ze waren het Duo Hofmann kwijt, kent u die? Ach die hadden zo'n groot succes, nou dat kon het The Happy Duet met Jeanne Horsten en Louis Noiret niet zeggen, we hebben heel wat opgenomen maar onze platen deden helemaal niets. Kwam door de crisis die net begon. De mensen hadden geen geld meer voor platen. 

"Ik bleef alleen achter in haar kamer, keek een beetje verdwaasd om me heen en vertrok."
 
Tot wanneer bent u eigenlijk blijven zingen? Tot de oorlog. Om te kunnen werken moest je je aanmelden bij de Kultuurkamer en daar had ik geen zin in, dus in de oorlog heb ik niet gewerkt. Mijn man wel. En na de oorlog, ja, toen was de muziek heel anders geworden, toen kwam ik er niet meer aan te pas. 
 
Ondertussen was Jeanne Horsten krijtbleek was geworden. Ik word nu wel een beetje moe zei ze en zakte in elkaar. Die gaat nu dood, dacht ik en zette mijn bandrecorder uit. Ze kon nauwelijks adem halen. Ik legde het oude dametje op de grond, drukte op de alarmknop in het toilet, probeerde haar bij haar positieven te houden en daar kwam de brancard al, de beademingsapparatuur en weg was ze, naar de ziekenboeg. Ik bleef alleen achter in haar kamer, keek een beetje verdwaasd om me heen en vertrok. 
 
Jeanne Horsten stierf 8 jaar later op 92 jarige leeftijd. Ik had haar nooit meer gesproken, ik durfde niet meer. 

Gepubliceerd op 13 mei, geschreven door Jacques Klöters.

Gedoe over de smartlap

In 1976 werkte ik mee aan de kermistentoonstelling in het Toneelmuseum waar bij de afdeling straatzangers onder andere een geschilderd zeil te zien was met een bloedige geschiedenis erop afgebeeld Te Sedan al op de heuvelen. Ik gaf het een kort onderschrift: ‘Rollied. [ook smartlap] collectie Openlucht Museum Arnhem’. Het leek me een aannemelijke verklaring voor het woord. Zo schreef ik in 1993 in een uitgave van een cd met ‘de ergste smartlappen’: ‘In vroeger eeuwen reisden zangers de kermissen langs met gruwelijke balladen over moordgeschiedenissen. Ze stelden een zeil op waarop de bloederige gebeurtenissen met rode verf geschilderd waren en tijdens het zingen wees men met een stok het desbetreffende tafereel aan. Men denkt dat daar het woord smartlap vandaan komt.’ Men? Ik! Ook in lezingen over de traan en het lied heb ik jarenlang deze verklaring naar voren gebracht. De eigenaren van de paar roldoeken die er nog zijn, namen die verklaring over. In het museum Van Speeldoos tot Pierement in Utrecht kan men lezen dat de smartlap het doek was dat in de middeleeuwen en nog lang daarna door rondreizende troubadours werd meegedragen. In het museum Willem van Haren te Heerenveen werd een tentoonstelling gehouden die ‘Smartlappen’ heette en waar roldoeken getoond werden. In Van Dale Etymologisch woordenboek van Dr P.A.F. van Veen en drs Nicole van der Sijs uit 1997 staat ook: ‘De oorspr. betekenis was lett. een lap waarop illustraties en tekst van b.v. oude volksverhalen stonden die de zanger in volgorde aanwees’.  
 
"Het woord ‘smartlap’ komt voor het eerst voor in de Graafschapsbode van 1936 en er is meteen gedoe over."

Maar het is niet waar. Het woord smartlap kwam in de 19e eeuw niet voor als benaming voor een lied en niet voor een beschilderd zeildoek. Het staat niet in de woordenboeken uit die tijd en het is voor het eerst officieel gesignaleerd op pag 260 van het Jaarboek 1962 van de Winkler Prins in de rubriek ‘nieuwe woorden in onze taal’ met als omschrijving ‘Hyper-sentimenteel levenslied in populaire balladevorm (type: Mijn pappie is enkel een foto, Aan de muur van 't oude kerkhof)’. In 1969 werd het opnieuw gesignaleerd in het jaarboek van de W.P. In de zevende druk van de Grote Winkler Prins van 1973 kreeg het een eigen behandeling en men noemde het toen ‘een ironische benaming die in de jaren zestig in zwang kwam voor wat men vroeger aanduidde met levenslied.’ Koenen nam de smartlap op in zijn woordenboek in 1974 en de grote Van Dale in 1976. Het is dus nog maar een jong woord. 

Tegenwoordig nu zoveel kranten gedigitaliseerd zijn, kun je op www.delpher.com gemakkelijk zoeken naar alles wat ooit in krant of tijdschrift heeft gestaan. Dus ook naar het woord smartlap. Het komt voor het eerst voor in de Graafschapsbode van 1936 en er is meteen gedoe over:  

GENDRINGEN. Beleediging.  
— De 30-j. slagers A. S. alhier heeft een zekeren D. J. v. A. uitgescholden voor hongerlijder, snotneus en voorts tegen hem gezegd smartlap. Wegens beleediging stond S. Vrijdag voor den Arnhemschen Politierechter terecht.  

Het O. M., waargenomen door mr. Graaf van Limburg Stirum, vroeg aan den beleedigde, wat of smartlap beteekende. Deze wist het niet. „Voelde U zich er wel door beleedigd?" Getuige antwoordde bevestigend. Hoe kunt U zich nu beleedigd voelen als U niet weet wat het beteekent. Ik wil er wel voor uitkomen, dat ik het niet weet." Getuige had den indruk gekregen dat verd. het beleedigend bedoelde. Het O. Al. eischte 10 gld. boete subs. 10 dagen hechtenis. De Politierechter stemde met dezen eisch in. — 
Maar daarna blijft het stil rond de smartlap tot 12 maart 1960 als het woord verschijnt in een artikel over commerciële liedjes, in het dagblad De Tijd. 

"Capaciteit, gelegenheid, motief het is allemaal aanwezig maar een bewijs dat hij het woord verzon is dat nog niet."

Uit het blad Onze Taal blijkt dat men in 1968 dacht dat Alex de Haas het bedacht had en hij is inderdaad een hele goeie kandidaat. Alex de Haas was een tijdgenoot, collega en vriend van bekende zangers van ‘hyper-sentimentele levensliederen’ als Lou Bandy, Willy Derby en het duo Hofmann. Hij was verzamelaar en kenner van het internationale levenslied, was liefhebber en zelf schrijver van 'moordballaden'. Zijn bekendste lied ‘Johanna’ was een parodie op het genre. Hij bezat veel boeken met en over dit soort liederen en had een scherpe pen die zeer wel in staat was beledigingen te formuleren. Daarbij beschikte hij over uitingsmogelijkheden want hij schreef voor diverse bladen en hij had een radioprogramma voor de AVRO waarin hij het woord genoemd kan hebben. Capaciteit, gelegenheid, motief het is allemaal aanwezig maar een bewijs dat hij het woord verzon is dat nog niet. 

Want waarom zou het niet een journalist van De Tijd geweest kunnen zijn. De eerste paar jaar na 1960 is het bijna alleen daar in dat blad dat het woord gebruikt wordt. Steeds in stukjes over het lied. Wie schreef daar in die tijd, wie zette steeds het commerciële lied af tegen het Franse chanson? Paul Klare denk ik, of was het Henk Suèr? De bedenker van het woord is dus nog niet gevonden. En ondertussen sorry voor die blunder van toen. 

Gepubliceerd op 4 mei, geschreven door Jacques Klöters

Anekdotes

De leukste avonden van mijn leven heb ik meegemaakt in vrolijke gezelschappen waar anekdotes werden verteld. Op de verjaardagen van de familie Suèr, mijn schoonouders, waar begenadigde vertellers kwamen. In café Lacroix dat zo klein is dat er maar één gesprek mogelijk is met iedereen en waar de onwaarschijnlijkste verhalen te horen waren. En ook in café Het Bolwerk na afloop van voorstellingen met theatercollega’s die theateranekdotes doorvertelden van henzelf en hun voorgangers. 
 
Jean Louis Pisuisse, die de vader van het Nederlandse cabaret genoemd wordt, was bezig met  een kwetsbaar lied toen er een verlate bezoeker binnenkwam. De man stommelde naar de eerste rij, Pisuisse stopte en zei: Ik wacht wel. De man frommelde zich langs de bezoekers en ging zitten in het midden van de eerste rij. En? Is zijne majesteit gezeten? vroeg Pisuisse die een lachje kreeg. Ja hoor antwoordde de man, de hofnar mag beginnen! 
Zulke anekdotes staan ook in boekjes en die zijn meestal niet zo leuk om te lezen. Het zijn meer geheugensteuntjes voor de vertellers zoals ook een moppenboek dat is. Sommige anekdotenboeken zijn heruitgegeven, zelfs uit de 17e eeuw en nog veel eerder. Veel anekdotes werden toegeschreven aan een bekende naam. Nasreddin, de Perzische filosoof of recenter Buziau, de vooroorlogse komiek. Het is in de Bouwmeesterrevue aan het begin van de oorlog. Buziau komt met een portret van Hitler op. Wat zal ik doen? zegt ie met zijn markant-schorre stem: Ophangen of tegen de muur zetten? 
 
"Toon Hermans hield niet zo van cabaret. Ik kan wel zien of iemand goed is, zei hij, maar ik weet niet waar ze het over hebben."
 
Buziau heeft dat nooit gezegd, hij was een bange man die in een gijzelaarskamp terecht kwam,misschien wel mede omdat dit soort verhalen over hem verteld werden. Het waren ondergrondse grappen die op een bekende grappenmaker geprojecteerd werden. Dezelfde Flüsterwitze waren acht jaar eerder al in Duitsland verteld over de Berlijnse cabaretier Werner Finck die in het begin van de nazi-tijd nog grappen probeerde te maken en wie het door de politie behoorlijk lastig werd gemaakt. Ik ken een opname uit 1934 waarop je hem in zijn cabaret hoort zeggen: Gisteren waren we gesloten, vandaag zijn we weer open. Maar als we vandaag te open zijn, zijn we morgen weer gesloten! 
 
Anekdotes lijken op moppen. Gedijen ook het best in een omgeving van gelijkgestemden. Mensen met dezelfde achtergrond en overtuiging die kennis delen, mijn schoonfamilie. Als op de verjaardag een anekdote over tante Dina ging, kon iedereen het verhaal plaatsen binnen de kennis die ze van tante Dina hadden. Dat maakte het extra leuk. Heb je die kennis niet, dan vind je het minder leuk. Toon Hermans hield niet zo van cabaret. Ik kan wel zien of iemand goed is, zei hij, maar ik weet niet waar ze het over hebben. Ik voel me op een bruiloft waar allemaal verhalen en grappen gemaakt worden over familieleden die ik niet ken. 
 
"De vaardigheid van de anekdotenverteller en moppentapper is  van groot belang."
 
Behalve het juiste vertelmilieu en de gedeelde kennis, is ook de vertelstrategie van belang. Ome Gerard Suèr liet op een verjaardag een anekdote onopvallend zijn verhaal binnensluipen. Hij vertelde dat hij in de stad gewandeld had en op het Waterlooplein terecht was gekomen. Hij had wat tussen de oude spullen en kramen gescharreld, vertelde wat hij daar gezien had en dat hij voor twee knaken een paar oude houten schaatsen had gekocht. Hij had de veters aan elkaar geknoopt en was met de schaatsen om zijn nek naar huis gelopen. Een gewoon verslag van een gewone dag, zo leek het. Maar dan meldde Ome Gerard dat het die dag een van de warmste dagen van het jaar was geweest en dat hij dus bij 33 graden met schaatsen om de nek door de stad had gelopen. Het grote lachen kon beginnen want hij begon alle grappen en opmerkingen te herhalen die hij onderweg gehoord had. 
 
De vaardigheid van de anekdotenverteller en moppentapper is van groot belang. Hoe krijgt hij aandacht, heeft hij het juiste tempo, kan hij schakelen, improviseren, in dialogen spreken, stemmetjes maken, imiteren, kan zijn plastiek en mimiek hem verder helpen? Kan hij de spanning vasthouden als er iemand binnenkomt om nog eens in te schenken? Verknalt hij zijn pointes niet met een slechte timing? Freek de jonge en voor hem Carmiggelt en nog eerder Tucholsky hadden het erover hoe de partner van de anekdotenverteller het verhaal onderuit kan halen. “Er loopt een man door de Alpen en die verdwaalt – Walter je strooit tabak op het tapijt! Kijk toch een beetje uit! – Goed, die man dus verdwaalt in de Alpen. - Het was niet in de Alpen, het was in de Dolomiten! - Dat maakt niet uit etc etc… 

Gepubliceerd op 1 mei, geschreven door Jacques Klöters

Harde eieren

Ik woonde nog bij moeder thuis, we zouden net aan tafel gaan, de telefoon hing in de gang naast de spiegel. Hans Dorrestijn huilend aan de lijn, hij hield het niet meer en zou er een eind aan maken.

'Neem even die twee hardgekookte eieren mee van de keukentafel. Werkte in mijn tijd ook altijd!'

Moeder ik moet weg, een vriend wil zelfmoord plegen, hij zit bij café Hoppe te huilen, ik moet er heen. - O heeft z’n meisje het uitgemaakt? Daar dreigden ze bij mij ook altijd mee: “Als je het uitmaakt maak ik me van kant, ik spring in het kanaal!" Je doet maar zei ik, dan geef ik je nog het heilig kruis na! En denk maar niet dat ik je er uithaal! Ik bewaar je eten wel voor morgen maar ga jij maar naar Hoppe jongen, neem even die twee hardgekookte eieren mee van de keukentafel. Werkte in mijn tijd ook altijd! 

'Het had te maken met de dochter van een zaadveredelingsbedrijf in Wateringen die hem niet meer wilde zien, vandaar dat het leven zinloos was geworden voor Hans.'

Hans zat met zijn hoofd op zijn armen, dronken en in de war aan een tafeltje bij café Hoppe. Ik bestelde een kop koffie bij Harry en liet Dorretje zijn verhaal doen. Het had te maken met de dochter van een zaadveredelingsbedrijf in Wateringen die hem niet meer wilde zien, vandaar dat het leven zinloos was geworden voor Hans. Ik schoof een hardgekookt ei naar hem toe, maar hij reageerde er niet op. Dorrestijn begon een lang verhaal over alle mislukte liefdes in zijn leven, ik bracht er weinig tegen in, pakte het ei, tikte het op een schoteltje en begon het te pellen. Hans praatte met horten en stoten, maar zijn tranen bleven nu een beetje weg. - Ik bestel nog even een koffie, zei ik en duwde het gepelde ei op het schoteltje naar hem toe. Toen ik weer terug aan tafel kwam had hij er een gulzige hap van genomen. Zo ging ook het tweede gepelde ei bij hem ongemerkt naar binnen. Langzamerhand begon hij een hekel aan Wateringen te krijgen en in het bijzonder aan de dochter van de zaadveredelaar. We besloten dat hij een scherp lied aan haar moest wijden. 

Later liepen we samen naar de Vrolikstraat, een van de naargeestigste straten van Amsterdam, waar Hans een zolderkamer bewoonde zonder toilet. Plassen in de dakgoot en poepen twee etages lager. Meestal sprong hij op zijn fiets en reed naar het Americain om daar op de prachtige toiletten zijn behoefte te doen. Ik heb sindsdien altijd heilig geloofd in het reanimerende effect van harde eieren en heb er nog vaak profijt van gehad. 

Gepubliceerd op 23 april, geschreven door Jacques Klöters

Kees Manders (fotograaf onbekend) Alex de Haas in de stoel bij Mies Bouman
Alex de Haas

We waren op vakantie en reden met open dakje door Frankrijk. Elke 200 km stopten we om de radiator van de Triumph weer vol te gooien. Eigenlijk moesten we nodig bellen dat het allemaal goed ging. Om 12 uur stapten we een postkantoor binnen en om 15 uur zou verbinding met Nederland mogelijk zijn want dan kwam er een lijn vrij. We lunchten in een ‘routier’, aten maag - tripe à la mode de Caen - wat voor het eerst en voor het laatst was en toen gingen we bellen. Rini’s ouders waren niet thuis, de jarige broer nam niet op, mijn moeder wel. Hebben jullie het fijn? Doe maar voorzichtig en kom maar weer gauw veilig thuis. O ja, en er heeft ene ‘Kees Manders’ voor je gebeld. Of je hem terugbelt. De man van het postkantoor maakte gebaren dat er meer mensen moesten bellen via deze lijn.aandag bel ik hem als ik terug ben, zeg dat maar. De rest van de week moest ik al maar denken wat Kees Manders van mij wilde. Hij stond bekend als een beruchte nachtclubeigenaar, de Amsterdamse penoze was vaste klant bij hem. Amsterdam hing vol met grote affiches van striptease danseressen die bij hem optraden. Zijn vrouw Rika Jansen had ‘Amsterdam huilt’ gezongen, een lied waar hij de tekst voor geschreven had. Hij had een goed gevoel voor publiciteit, heel Nederland had gelezen dat hij de MEBO II, het schip van een radiopiraat, geënterd had. Wat wilde hij van mij? 
 
Klöters ik wil zaken met je doen, klonk het door de telefoon. Jij bent van het Toneelmuseum dus je hebt wel eens gehoord van Alex de Haas. Natuurlijk had ik van de onlangs overleden De Haas gehoord, hij maakte hele ouderwetse cabaretprogramma’s voor de AVRO-radio, sprak zuur over zijn jongere collega Wim Ibo die zulke programma’s op de tv presenteerde en die door hem ‘de vrouw met de baard’ genoemd werd. Toen Ibo een mooie documentaire had gemaakt over de vooroorlogse cabaretier Pisuisse, zei De Haas: Op deze avond is Pisuisse voor de tweede keer vermoord! En toen een jonge cabaretier aan hem gevraagd had of hij de cabaretbijbel van Wim Ibo gelezen had, had De Haas geantwoord: Meneer Lambrechts, wat denkt u, draait Barbara Streisand plaatjes van Corry Brokken? Alex de Haas had in vijftig jaar tijd een fameuze verzameling op het gebied van de kleinkunst opgebouwd, veel meer en veel mooier dan het Toneelmuseum bezat. Op de televisie had hij in de talkshow van Mies Bouman verklaard dat die verzameling na zijn dood verbrand moest worden zodat die niet bij de verkeerde mensen – lees Wim Ibo – terecht zou komen. Klöters, je weet dat Lex de Haas een unieke verzameling had. -Ja meneer Manders, die zou verbrand worden na zijn dood. -Die verzameling staat hier in mijn garage in Zandvoort en die kun je kopen voor 1 miljoen gulden.  
Op een zonnige ochtend reed ik in mijn sportwagentje zingend naar Zandvoort. Manders woonde in een ruime bungalow en ontving me enigszins verrast. Een museummeneer was voor hem een deftige, kromgebogen kale man met een lorgnet (zoiets als wat ik nu ben) en geen sjekkiesrollende langharige baardaap met ultra-wijde pijpen. Roken? Zonder mijn antwoord af te wachten hield hij een leren koker met enorme Havanna’s onder mijn neus. Hij drukte me in een diepe fauteuil en terwijl ik in mijn linkerhand een sigaar vasthield en in mijn rechter hand een kop koffie, begon een grote hond mijn schaamstreek te besnuffelen. 
Het punt is dat Lex de Haas een lul was, zei Manders. Vrienden had ie niet, daarvoor was zijn tong te scherp. Ik was eigenlijk nog de enige vriend die hij had, vervolgde hij. Dan belde ik hem op en dan kwam ik in een grote Amerikaan voorrijden in de Craandijkstraat en dan reed ik hem naar het Kurhaus of zo, prikte een vorkje met hem en dan kon ie de hele dag lekker kankeren op de huidige tijd. Geniale man was het, maar heel onaangenaam in de omgang. Als er weer eens zo’n tienersterretje op de tv was met een hitje dan belde hij me op en riep: kijken Kees, er is weer zo’n zuigsoubrette op tv! Niemand had zo’n mooie collectie boeken, prenten en zo, als hij en dat staat allemaal hier in mijn garage. Ik denk dat het bij jullie in het Toneelmuseum hoort. Je kan het zo meenemen voor 1 miljoen gulden. Ik wist dat zo’n bedrag door ons nooit betaald zou kunnen worden, maar ging er toch serieus op in: nou als de collectie dat waard is, dan moet het wel iets heel bijzonders zijn! Ik wil haar graag bekijken.  


Manders leidde mij naar zijn garage die helemaal vol stond met stellingen en op die stellingen, boeken, mappen, dozen, spullen, schilderijen. Alles wat ik zag gaf me een schok van herkenning. Kijk lekker rond jongen zei Manders, ik ga de krant lezen en als je wat moet dan hoor ik het wel. Ik stond midden in de legendarische collectie van Alex de Haas die nog nooit door iemand in zijn geheel bekeken was. De Haas liet niet gauw iets zien aan een ander. Ik had een dictafoontje in mijn hand (zo groot als een flink stuk zeep, dus klein voor die tijd) en begon alles op te sommen wat ik zag. 10 bundels Speenhoff, klein en groot formaat, map met ongeveer honderd stuks gekleurde bladmuziek Louis Davids, map met honderd handgeschreven brieven aan Max Tak in New York, koker met affiches uit de jaren twintig. Album Yvette Guilbert met opdracht. Brief van Aristide Bruant, plakboeken over de Dreigroschenoper, plakboek met foto’s en handtekeningen van alle bekende internationale sterren van voor de oorlog. Ongeveer twee meter bladmuziek met onvindbare series als TAVENU, Salon des Varietes, Chansonettenalbum. Stapel brieven van Toon Hermans en Wim Sonneveld. Originele litho’s van, en zo ging het maar door, urenlang. 

'Ik vroeg hoe hij het voor elkaar gekregen had om de laatste wil van De Haas – verbranden dat spul – te doorbreken.'
Moet je een broodje paling, vroeg Manders. Ken je eruitkomen? Ik vertelde hem dat ik het een prachtige collectie vond en dat ik hem graag wilde hebben. Hij moest natuurlijk door ons getaxeerd worden en dan zouden we een tegenbod doen. Dat is niet nodig zei Manders, want de prijs is een miljoen. Ik vroeg hoe hij het voor elkaar gekregen had om de laatste wil van De Haas – verbranden dat spul – te doorbreken. Ik heb even op de weduwe ingepraat zei Manders. Ik zeg je hebt enorm geleden onder die kerel die elke cent die hij verdiende in die collectie gestoken heeft. Misschien heeft hij zijn vriendin wel eens wat gegeven, maar jou nooit, nog geen nieuwe jurk kreeg je van hem! En dan zal hij je na zijn dood nog steeds belazeren? Je mocht wel gek zijn. We gaan een miljoen vangen voor dat spul en dan ga jij eindelijk jurken kopen! En je hebt een dochter in Engeland, en een in Zürich en dan kun je een vliegtuig pakken wanneer je wilt om je kleinkinderen te zien. Lex kan helemaal de pest krijgen met dat verbranden van die spullen, wat jou? Het leek mij een krachtig argument.  

'Klöters je bent een klerelijer en een gierige verrekkeling maar we moeten toch nog eens praten.'

Terug op het museum werkte ik mijn aantekeningen uit, schatte de waarde van alle objecten en kwam uit op ca 36.000 gulden. Ik stuurde het taxatierapport naar Manders met de mededeling dat we ons best wilden doen om fondsen te verwerven zodat we de collectie voor dat bedrag konden aanschaffen. Klöters je bent een vuile klerelijer zei Manders door de telefoon en je hebt er de ballen verstand van. Ik was best bereid iets van mijn vraagprijs af te doen, maar dit is een belediging. Ik zoek wel een andere plek. Ik belde met collega’s van de Universiteitsbibliotheek, het Rotterdamse Gemeentearchief, de Koninklijke Bibliotheek en maakte duidelijk dat Manders ze zou benaderen met een collectie die het beste bij ons in het Toneelmuseum terecht kon komen. Ze gunden het ons.  
Na verloop van tijd Manders weer aan de lijn. Klöters je bent een klerelijer en een gierige verrekkeling maar we moeten toch nog eens praten. Ik heb hier en daar m’n licht eens opgestoken maar ik vind toch dat die spullen het beste in jouw museum passen. Maar dan moet je natuurlijk met een beter voorstel komen, want jouw prijs sloeg helemaal nergens op. Ik stelde voor een onafhankelijke instantie de collectie te laten taxeren en die prijs aan te houden. Manders ging akkoord. De taxatie verschilde niet veel met die van mij. We vroegen subsidie aan bij het Prins Bernhardfonds, die kregen we en zo kon de collectie van Alex de Haas gered worden. 


 
Gepubliceerd op 21 april, geschreven door Jacques Klöters
 

Hoge concentratie

De overbuurman hing uit het raam. Het was de oude acteur Lo van Hensbergen. ‘En,’ stotterde hij, ‘waar gaat de reis heen?’ ‘Naar Enschede!’ ‘Oh, Enschede!’, riep de oude acteur alsof we een dagreis over zandpaden tegemoet gingen. We waren cabaret Don Quishocking, hadden Cameretten gewonnen en zouden optreden in theater Concordia. De Lelijke Eend van George stormde de A1 op in oostelijke richting. Bij Apeldoorn hield de grote weg op en gingen we over kleinere wegen richting Markelo en Goor tot we uiteindelijk in Delden aankwamen. Er moest gegeten worden. Linkse studenten waren we met weinig geld, maar we voelden ons succesvolle artiesten dus we betraden hotel-restaurant Carlshaven in Delden en bestelden slakken, garnalencocktails, tournedos, forellen en een omelette Sibérienne toe. Het was in de tijd dat we nog allemaal sherry dronken en toen we in de auto richting Enschede stapten hadden we het gevoel  dat ons tripje nu al geslaagd was, we moesten nog even spelen in een jeugdhonk en dan konden we weer naar huis. 
 
Maar zo ging het niet. Concordia bleek een allerliefst theatertje. De directeur heette Han Vije en dat was een goeie want er zaten 225 mensen te wachten op ons toch nog niet zo bekende cabaret. Vooral studenten die al een reusachtig kabaal maakten voor we begonnen. Ik was er laatst weer eens en ik zag dat er na de verbouwing tegenwoordig heel wat minder mensen in kunnen, maar dat het toch nog altijd een fijn theatertje is. 
 
We werden zenuwachtig. We hadden niet zoveel moeten eten en niet moeten drinken. Waar was de concentratie? Er waren nog andere schouwburgdirecteuren in de zaal vanavond hoorden we. Meneer Jo van ‘De Hagen’ in Almelo en meneer Barneveld van de Twentse Schouwburg. Meneer Lulof van het Concertgebouw in Hengelo zag nooit iets, vertelde men ons, maar als het hier niet goed ging dan wist hij het meteen. (Voor de jongeren onder ons: indertijd hadden de mensen nog geen voornamen, men heette Meneer, voornamen kwamen een paar jaar later pas in zwang.) 
 
Het zaallicht ging uit, doek open, toneel licht schel in de ogen en zingen maar. Maar er was iets, alle vertrouwde nummers leken wel meer inspanning te kosten. Hoge noten die ik normaal makkelijk haalde, kostten nu moeite. We waren supergeconcentreerd en erg op onze hoede. Het werd een prachtige voorstelling, die eerste in Enschede, onze entree in Twente waar we zoveel trouwe Don Quishocking-fans kweekten. 
 
In de auto terug zei onze pianist Pieter van Empelen: ‘Hebben jullie gemerkt dat ik vanavond alle nummers een halve toon hoger heb gespeeld?’ ‘Wat?’ ‘Ja... ik dacht, dat eten heeft ons geen goed gedaan, ik moet ze op scherp zetten de jongens, dus vooruit, een halve toon hoger dan maar.’ 
 
Zonder die virtuoze ingreep zouden we niet zo scherp zijn geweest, zouden we nooit meer in Twente hebben gespeeld, had ik het Wilminktheater en de Kleine Willem nooit leren kennen en was dit stukje nooit geschreven. 

Gepubliceerd op 19 april, geschreven door Jacques Klöters 

De opkomst

Een goeie opkomst is belangrijk. Nee ik bedoel niet bij de verkiezingen; opkomen op het toneel. Dat is in Nederland meestal een trage gebeurtenis, maar dat kan ook anders. ‘Je opkomen moet wel verschil uitmaken’, zei Toon Hermans een keer. Ik herinner me de bekende Engelse komiek Ken Dodd die ik in de Palladium in Londen zag opkomen in een struisvogelpak en die de mensen binnen een paar tellen uit de stoelen wierp van het lachen. In Nederland krijgen we teveel tijd met onze onemanshows, elders moet je opschieten want de volgende artiest staat alweer klaar voor z’n nummer.  

'Je opkomen moet wel verschil uitmaken’ — Toon Hermans

Ook een waanzinnig leuke opkomst vond ik die van Les Patterson. De Australische komiek Barry Humphries trad op in Carré als Dame Edna en als sir Les Patterson. De volgspot floepte aan en daar stond de diplomaat. Les Patterson lachte opgetogen naar ons. Zo'n man met een beetje vieze mond. Zo'n vieze man met voormalig verzorgd haar. Gras tussen de tegels van een haventerrein. Een ongezonde man met een wit gepoederd gezicht, onnatuurlijke rode blosjes en een rode neus. Een smakeloze man met een glimmend jasje aan van een vreselijk foute kleur. Een man die zijn ondergoed uit de wasmand vist. Hij hief een wijnglas naar ons op en toastte ons toe zoals een verzopen bordeelbezoeker de meiden toe toast met een blik vol bedorvenheid, deugnieterij en levensvreugde. Sir Les Patterson, leider van de Australische kaasmeisjes had een lichte broek aangetrokken met op een kwetsbare plek een grote vlek. Plotseling meenden we het te zien en even daarna konden we onze ogen er niet meer van afhouden: in de stof van zijn broek tekende zich een enorm geslachtsdeel af.  

Wat ik nu allemaal opgeschreven heb is de indruk die ik in de eerste seconden van zijn optreden opdeed. Het was gelijk raak, we rolden uit onze stoelen van het lachen. Sir Les Patterson maande ons tot stilte. Hij wou iets zeggen, hij vormde met zijn lippen een welkomstwoord maar een knallende boer nam voorrang. Sir Les Patterson moest erom lachen als een kind dat een scheetje hoort fluiten door het corset van de juffrouw. De zaal zinderde van de lach en het zou die avond zo doorgaan. Moeilijk na te vertellen wat er zo leuk aan was en waar het over ging. Naverteld en opgeschreven was het allemaal plat en grof wat er passeerde. Z'n grappen waren sterk maar niet belangrijk, het was zijn houding die de avond zo gedenkwaardig maakte. De mens wordt traditioneel gezien als iets dat het midden houdt tussen een geest en een beest. We zijn trots op onze geest maar Les Patterson liet ons vooral het beest zien dat we ook zijn. We moesten lachen omdat hij de mens van zijn troon stootte. Hij zette hoog in: een pompeus begin, sir Les Patterson, diplomatieke dienst en dan een enorme val naar het goorste en het ordinairste wat de mens te bieden heeft. Hij bracht ons terug naar ons nederige afkomst, een schepsel dat geboren wordt tussen poep en pies in. Ja dat wekt bij veel mensen een heftige emotie op die er uit moet en die 'iets wil doen zonder iets te doen' en daarom maar de lachspieren in beweging zet.
 


Gepubliceerd op 17 april 2020 geschreven door Jacques Klöters