Laurens de Man en Ton Koopman Ze schelen een halve eeuw, maar zijn verbonden in hun liefde voor het orgel. Dertiger Laurens de Man ontving de Nederlandse Muziekprijs: „Het orgel gold lang als een wereldwonder.” „En dat is het nog steeds”, zegt Ton Koopman, die deze week 80 werd.
Twee organisten zitten aan de keukentafel.
„Wil je koffie?”, vraagt Ton Koopman (80).
„Lekker”, antwoordt Laurens de Man (31).
„Sterk?”
„Drie sterk, vier sterk, om even in orgeltaal te blijven”, grijnst De Man. „Dat zijn registers met meer pijpen per toets”, legt hij uit. „Dan heb je soms drie of vier boventonen erbij. Wat zou het record zijn? Stuk of tien of zo? Dat kan aardig oplopen toch?”
„Het hangt ervan af”, zegt Koopman. „Orgels uit de zeventiende eeuw hebben meestal meer pijpen dan die van honderd jaar later… Laat me eerst even op de koffie letten, anders krijg je hem te slap.”
Twee mannen, twee generaties, één grote liefde: het orgel, de koningin onder de instrumenten. Koopman werd deze week tachtig, maar zijn nieuwsgierige natuur en werklust lijken niets aan kracht te hebben ingeboet. Hij speelt (op orgel en klavecimbel), dirigeert, doceert en leest zich een slag in de rondte. Zonder rijkssubsidie weet hij bovendien al jarenlang zijn eigen Amsterdam Baroque Orchestra & Choir in leven te houden. En Koopman is ook voorzitter van het Bach-Archiv Leipzig, het belangrijkste onderzoekscentrum naar de muziek van het Duitse componistengeslacht – pater familias Johann Sebastian voorop – dat wordt gezien als grondlegger van de klassieke traditie.
Koopman is een icoon. Een status die dertiger Laurens de Man nog moet zien te bereiken. Zijn start belooft veel. In maart kreeg de organist en pianist de Nederlandse Muziekprijs, de hoogste staatsonderscheiding voor een musicus; de kroon op een tweejarig, zelf uitgestippeld studiepad. En van hem verschenen afgelopen maand liefst drie albums: één met het Chimaera Trio en twee mooie solo-cd’s met orgelstukken.
Onweerstaanbaar
Beide mannen begonnen al vroeg. „Op mijn tiende”, vertelt Koopman, „was ik organist in een kleine kapel in Zwolle, bij de Fraters van Liefde die lesgaven bij ons op school. Vlak voor Kerst stierf de pastoor-organist van hun klooster – ik kom uit een katholiek gezin – en toen dachten de broeders: ‘Beter een jochie dat wat lawaai maakt dan niemand’. Want ik kon uiteraard niet goed spelen. Ik had net pianoles. Maar zij gaven me de kans.” Glimlachend. „Ik mocht zelfs intreden.”
De Man verbaasd: „Had je nog geen les op het orgel?”
Koopman: „Nee, dat gebeurde pas op mijn zestiende. Ik was te klein om bij de pedalen te kunnen.” Hij krijgt op naar de boomlange De Man. „Daar zal jij geen last van hebben. Ik moest veel op de orgelbank heen en weer schuiven, dus mijn broeken sleten snel. Maar daar vond ik mijn plek. Al vanaf het moment dat ik in het knapenkoor zong van de Zwolse Sint-Michaëlskerk – zo rond mijn achtste – kon je me bij de organist vinden. Fascinerend. Die man was voor mij een genie. En hoe ben jij begonnen?”
„Op mijn elfde, ook in de kerk, zoals het hoort”, antwoordt De Man. „In mijn geval een protestantse. De kerk is altijd een stimulans voor de kunst geweest. Zelfs nu nog. Dat blijkt maar weer. Ik mocht er naast mijn pianolessen iets bij doen. Het extravagante orgel maakte veel indruk. Alleen het uiterlijk al – het klinkt misschien oppervlakkig – is een belevenis. Het orgel bezit een unieke schoonheid. De diversiteit in klank boeide me. Het was eeuwenlang het meest hightech wat mensen konden maken, het vergt veel precisie op allerlei ambachtelijke vlakken. Het orgel gold als wereldwonder.”
Koopman: „En dat is het nog steeds.”
De Man: „Vooral de oude zijn onweerstaanbaar. Hoe komt het dat we ons niet altijd kunnen warmen aan de moderne instrumenten? Zijn we wat kwijtgeraakt onderweg?”
Koopman: „Op een oud orgel geniet je van de vocale klank. Een grondregel van het spel in de achttiende eeuw was: wie wil weten hoe te spelen, moet luisteren naar goede zangers. Dat karakter hebben veel moderne orgels niet. Ik krijg de indruk dat de menselijke maat vaak vergeten wordt, dat een orgel vooral groot en luid moet zijn. Ik heb een voorliefde voor kleine, al kan een groot plenum ook mooi zijn. Dat is sterk en macho.”
De Man: „Voor leken, plat gezegd, is het plenum het volle orgel. Natuurlijk trek je nooit alle registers tegelijk open, want dan kan muziek een troebele muur van geluid worden. Je wilt dat het instrument imposant klinkt, maar helder blijft. En dat kregen oude bouwers op een of andere manier voor elkaar.”
Organistenziekte
Meestal zitten organisten ergens hoog in een kerk verscholen. Zelden zie je hen werkelijk spelen. Als dat wel het geval is, beklijft het beeld van een topsporter die de vingervlugheid van een pianist combineert met het voetenwerk van een tennisser. Valt dat eigenlijk wel tot op je tachtigste vol te houden? Ja, knikt Koopman. „Mijn virtuositeit neemt niet af, alleen het studeren wordt langzamer. Vroeger begon ik één of twee dagen voor een concert aan een stuk. Dat zou ik nu niet meer durven, want het lezen van de muziek gaat trager. Maar de voeten lopen nog over de pedalen.”
Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit- Ton Koopman
De Man: „Ik herinner me de dag dat mijn leraar me opdroeg om voor het eerst alles tegelijk te doen. Mijn wanhoop was groot. Dit komt nooit goed, dacht ik. Op je elfde drie balken lezen en met alle ledematen onafhankelijk van elkaar bewegen, dat was enorm wennen. Toch blijkt het te kunnen als je volhoudt. Vraag me alleen niet hoe dat precies werkt in het brein.”
Koopman: „Je bent in staat verschillende dingen op hetzelfde moment doen.”
De Man: „Dat is hoogst mysterieus toch? Ik wil er niet te veel over nadenken, anders zou me de angst kunnen bekruipen dat ik het op een dag niet meer kan, omdat het bewustzijn in de weg gaat zitten.”
Koopman: „Weet je trouwens dat er zoiets bestaat als een organistenziekte. Johann Sebastian Bach leed eraan. Mensen konden hem eraan herkennen.
De Man: „Een soort botvergroeiing, toch?”
Koopman: „Ja, in het bekken. Een medicus onderzocht dat bij verschillende organisten. Hij stelde bij mij die kwaal vast, waarschijnlijk veroorzaakt doordat ik vanaf mijn kindertijd heen en weer schuif op de orgelbank. Hij zei ook dat het lichaam in het Bach-graf in de Thomaskirche in Leipzig net zo’n vergroeiing heeft.”
De Man: „Het graf dat wij organisten allen vereren.”
Koopman: „Graven werden elke twintig jaar geruimd, dus dat is op dat kerkhof vijf tot zes keer gebeurd, voordat ze het zogenaamde lichaam van Bach vonden. Zijn tweede vrouw Anna Magdalena lag in hetzelfde graf. En ze verdiende haar geld als naaister. Op een dag vonden ze een kist – bovenop een andere – met een naaidoosje erin. Bingo! Alleen dat voorwerp is inmiddels gedateerd op 1820 en weduwe Bach stierf zestig jaar eerder.”
De Man: „Oeps.”
Koopman: „Voor mij is het niet belangrijk of Bach er ligt. Zijn geest is daar. En dat voel je. Wanneer je achter het orgel zit in de Thomaskirche – waar Bach zo’n twintig jaar werkte – dan denk je: ahum, nu goed spelen.”
De Man: „Daar hebben organisten kennelijk een antenne voor bovennatuurlijke verschijningen.”
Orgelparadijs
Beide mannen willen niet somberen over de toekomst van het orgel. „Ik heb ook geen keus”, zegt De Man, „want het is mijn vak. En positiviteit lijkt me de enige weg om verder te komen. Voor veel ouderen symboliseert het instrument deels de kerk waarmee ze braken. Bij jongeren zie ik dat niet. Enerzijds een voordeel, anderzijds hebben ze nu helemaal geen idee meer. Ik spreek veel mensen die denken dat een orgel alleen luid kan spelen. Die onwetendheid kan dus een probleem worden, al liggen in die onbevangen houding ook kansen.”
De Man ziet her en der tekenen die zijn optimisme schragen. Als organist van de oecumenische Janskerk in Utrecht vroeg het studentenpastoraat hem voor een meditatief concert. Lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren. „Het kan op die manier een mooie, intuïtieve ervaring zijn”, vindt hij. „Ik ontmoet mensen die gegrepen worden door zo’n belevenis in een prachtige ruimte met een wonderlijk instrument waarvan ze enkel de naam kennen.”
Tijdens een meditatief concert lagen er plotseling zo’n honderdtwintig jongeren op hun yogamat naar orgel te luisteren - Laurens de Man
Koopman: „Het is vreemd. Soms vraag ik mijn orkest: ‘Ga je liever naar orgel of klavecimbel?’ In zo’n geval kiest iedereen klavecimbel. Vertolken we daarna samen een orgelconcert van Händel, dan zijn de musici betoverd. Het is aan ons om die magie op te roepen en levend te houden. Want het orgel is een koor: het ademt, maakt zinnen en vertelt verhalen aan wie zich ervoor wil openstellen.”
De Man: „Dat laatste lijkt me over het algemeen een goede levenshouding. Kerkmuziek staat onder druk. Gelukkig zijn veel monumentale orgels beschermd.”
Koopman: „Ik ging vanaf mijn tiende op de fiets orgels bekijken in een omtrek van dertig kilometer rond Zwolle. Dan noteerde ik de dispositie, in de hoop dat ik erop mocht spelen. Die schriftjes heb ik helaas weggegeven. In die tijd kon je in dat gebied zeker duizend orgels vinden. Mijn zomervakantie ging eraan op. Deventer was een waar orgelparadijs. De instrumenten en het publiek zijn het probleem niet. Waar ik me wel eens zorgen over maak, is de aanwas van organisten. Ons beroep behoort tot de slechtst betaalde in de muziek.”
Spiritueel
De Man begeleidt nog altijd kerkdiensten. Koopman stopte daar al decennia geleden mee. „Een kerk belichaamt voor mij een spirituele ervaring”, zegt hij. „Ik ben geen atheïst, maar ook niet iemand die zondags naar de mis gaat. Ik kom vaak in kerken voor concerten. Zo’n ruimte inspireert. Toen de elektrische gitaar zijn intrede deed in de mis, nam ik ontslag als kerkorganist. Dat ding erin, ik eruit. Vroeger was alleen de allerbeste musicus goed genoeg om Gods lof te prijzen. Dat mogen we nooit vergeten. Maar ongelovig, nee, daar speel ik te veel kerkmuziek voor. Je kan geen Matthäus-Passion van Bach uitvoeren als je niet gelooft wat daarin gebeurt. Het hoeft alleen niet te betekenen dat je kerkganger bent.”
De Man: „In het orgel klinkt het kerkgebouw mee. En die – voor veel mensen – onalledaagse klank kan de beleving van zo’n ruimte intens verrijken. Het maakt een kerk tot een spirituele plek waar je het hogere kunt ontmoeten. Dat begrijpen katholieken met hun beeldsymboliek trouwens beter dan protestanten, die alles proberen uit te leggen. Die aanpak werkt doorgaans niet, want geloof is in de aard der zaak niet rationeel. Dus hoe meer woorden je eraan besteedt, hoe ongelooflijker het wordt. Maar de muziek… Ik bedoel: bij haar trouwdienst moest Máxima huilen bij de tango Adiós Nonino. Niet bij de preek. En het was een fatsoenlijke preek. Dat zegt wel iets toch?”
Ton Koopman toert met zijn Amsterdam Baroque Orchestra & Choir vanaf 19 oktober door Nederland met het Händel-oratorium Esther. De première zal 19 oktober in het Muziekcentrum in Enschede zijn.
Credits: Joost Galema - NRC