Sergej Prokofiev (1891-1953) schreef zijn Pianoconcert nr. 2 in g mineur, opus 16 in het jaar 1912 en voltooide het werk in het jaar daarop. Opmerkelijk feit is dat de compositie tijdens de revolutie van 1917 in vlammen is opgegaan. Uit de schetsen die nog in Prokofievs bezit waren, werd het in 1923 door hem gereconstrueerd.
Zowel de versie van 1913 als die van 1923 werden niet bepaald goed ontvangen door het publiek. Er was gelukkig een uitzondering. Karatygin, een kunstcriticus schreef: ‘....Het publiek schreeuwde. Maar dat hoort erbij. Over tien jaar zal dit geschreeuw plaats maken voor een unaniem applaus voor Serge Prokofiev, beroemd componist met Europese allure.....” hij kreeg gelijk. Met de jaren kwam er steeds meer waardering voor dit razend virtuoze werk dat als één van de meest uitdagende geldt voor toppianisten over de hele wereld.
Dmitri Shostakovich (1906-1975) schreef zijn 7e symfonie in 1941 tijdens de 2de wereldoorlog. De Nazi’s stonden bijna 2,5 jaar aan de poort van de stad Leningrad om deze te veroveren. Deze periode is bekend komen te staan als ‘het beleg van Leningrad’.
Vlak voor de première werden overal luidsprekers neergezet die aangesloten waren op de radiozender die het concert uitzond, zodat zowel de inwoners van Leningrad als de Duitse troepen het konden horen. Tijdens het concert waren geen bommen en geweerschoten te horen, enkel de muziek. Het orkest kreeg nadien een applaus dat een heel uur duurde.
Geen gemakkelijk werk, maar tot op de dag van vandaag wordt het werk beschouwd als een groots muzikaal testament voor de 25.000.000 Sovjetburgers die gedurende de Grote Vaderlandse Oorlog hun leven lieten.
Shostakovich legde later uit dat de symfonie in het algemeen kan worden gezien als een felle aanklacht tegen onderdrukking en geweld, waar ook ter wereld.